weekverhaal week 10

Snoepjes

Door de straten trekt een optocht van bonte kleuren. Het is vandaag vrolijke-mensen-dag. Daarom is er geen school.
Rob en Ron staan bij de boom. Ze hebben allebei een hemd aan. Hierop zijn bloemen geschilderd. Rob wijst naar zijn hoofd. Hij heeft een hoedje op zijn hoofd met een vogeltje. 'Ik ben vogel.' Ron wijst naar zijn rug. Daar staat met grote letters 'Al'. 'Ik ben Al.' 'O, kijk daar,' zegt Rob,' daar komt Lesley. Hij heeft een zwaailicht op zijn hoofd.' 'Wat grappig,' lacht Ron. In zijn hand houdt Lesley een paraplu vast. 'Ik heb een snoepjes-vang-machine uitgevonden. Hiermee kan ik bij de optocht veel snoepjes vangen.' Rob springt in de lucht. 'Goed zo Leen. Dan moeten we vlug gaan. Anders is de optocht voorbij.' Ze rennen met zijn drieën naar de straat waar de optocht langs komt.  
Vaders en moeders staan met hun kinderen langs de kant. Ze lachen en zwaaien. Op de hoek staat een groepje clowns. Ze maken muziek. De mensen geven elkaar een arm en dansen mee. Mariet en Guus zijn er ook. Op hun hoofd dragen ze een hoedje met een bloeme­tje bovenop. Naast de clowns hebben ze nog net een plekje kunnen vinden. De clown met de gitaar legt een hand op de schouder van Guus. Guus lacht. De clown geeft een klein glaas­je aan hem. Hij drinkt het leeg. Door het kleine glaasje lacht hij nog harder. Nu trekt de optocht ook bij hen voorbij. Mensen met grote oren. Neuzen met lampjes. Brillen waaruit water spuit. En een man heeft zelfs drie benen die alle drie bewe­gen. Joyce trekt met de harmonie voorbij. Ze speelt heel vlijtig op een klari­net. Als ze langs Guus komt, kijkt ze naar hem. Guus zwaait. 'Dag Lief,' roept hij. Aan haar ogen ziet hij, dat ze plezier heeft. Een jongen met een orgeltje op zijn buik loopt naar Guus toe. Hij geeft hem een hand en speldt een button op zijn jas.
‘Dag meester. Het is al een tijd geleden, dat ik bij u in de klas zat.’
Mariet krijgt van hem een zoen op beide wangen. Ze lacht hard. Haar wangen zijn nu gekleurd. Dit ziet grappig uit.
‘Zal ik een liedje spelen,’ vraagt de jongen.
‘Graag,’ zegt Guus.
Als hij aan het orgeltje draait, komt er een straaltje water uit. Het spuit midden in het gezicht van Guus.
‘Sorry,’ lacht de jon­gen, ‘ik was verge­ten te vertellen, dat het een wateror­gel is.’
Guus veegt zijn gezicht af. Hij wordt steeds vrolij­ker.
Aan de overkant van de straat staan Le­sley, Ron en Rob. 'Meester, meester,' roepen ze hard. 'Ik heb een snoepjes-vang-machine gemaakt,’ zegt Lesley.
‘Leen, wat ben jij een uitvinder,’ roept Guus. Lesley heeft de paraplu opengeklapt en houdt onderste boven vast. Middenin is een gat en daar bengelt een plastic zak aan.
Een wagen met grote poppen komt dichterbij. Lesley zet het zwaai­licht aan. Zo kunnen ze hem goed zien. De eerste snoepjes vallen in zijn paraplu. Lesley steekt zijn duim omhoog: ‘Hij werkt!’
Steeds meer wagens en vrolijke mensen gaan voorbij. Aan het slot komt de prins. Hij staat op een hoge troon. Een regen van snoepjes valt neer. Grote en kleine mensen grabbelen over de grond. Lesley staat rechtop. De zak is helemaal gevuld. Een eindje verder staat een man met een kindje op zijn arm. Het hangt over zijn schou­der. Uit een raam danst een gekleurde slinger. De handjes van het kindje proberen de slinger te pakken. Guus helpt een handje. Hij pakt de slinger en geeft die aan het kindje. De prins met de grabbelende mensen verdwijnt om de hoek. De man loopt verder. De dansende slinger gaat met hen mee. Guus en Mariet dansen achter de muziek-clowns aan. Rob en Ron springen naast Guus. Lesley loopt aan de hand van Mariet. Zijn snoepjes-vang-machine is ingeklapt.
‘Er zijn genoeg snoepjes voor de leestroon,’  lacht hij.
Guus kijkt hem aan. ‘Lesley, jij bent een echte prins. Prins Leen.’