weekverhaal week 14

Rotdag

‘Haast je een beetje,’ zegt Mariet. ‘Je treuzelt.’  
Guus zit tegenover haar aan de tafel. Hij leest de krant. ‘Nog even dit lezen.’
‘Je komt te laat.’ Mariet stopt een pakje boterhammen in zijn tas.
‘Welnee, ik ben een goede fietser.’ Dan trekt hij zijn jas aan. ‘Tot straks.’
Met grote passen loopt hij over het tuinpad naar het schuurtje. Zijn fiets wacht trouw op hem. Mariet staat achter het raam. Ze zwaait. Guus rijdt weg. Aan het einde van de straat is een heuvel. Iedere schooldag rijdt hij met flinke trappen dit bergje omhoog. Maar opeens hoort hij een sissend geluid. De achterband loopt leeg. Ook dat nog. Nu moet hij te voet ver­der. Met de fiets aan de hand holt hij verder. Hij wil niet te laat komen. Daar heeft hij een hekel aan. Op school zitten de kinderen al in de klas. De directeur heeft een som op het bord geschreven. Die moeten ze uitrekenen. Guus komt puffend bin­nen. ‘Een lekke band.’
‘Goede morgen,’ zegt de directeur lachend en gaat weg.
Guus pakt een krijtje. ‘Dan zal ik die som maar uitreke­nen.’
Kevin roept door de klas: ‘Meester, u hebt een fout gemaakt.’ ‘Ook meesters kunnen fouten maken,’ zucht Guus. ‘Maar van de fouten moeten wij leren.’
Meneer Wiel komt binnen. ‘Je hebt zo hard moeten lopen, een kop koffie heb je wel verdiend.’
‘Dankjewel Wiel.’ Guus gaat achter zijn bureau zitten.
‘U hebt de fout vergeten,’ roept Kevin.
Maar als Guus zich omdraait, stoot hij het kopje om. De koffie stroomt over het bureau. Hij springt op, maar er drupt al koffie op zijn broek. Joyce haalt gauw een handdoek. De kinderen lachen.
‘Een kop koffie heb je wel verdiend,’ zegt Guus met een zeurende stem. En de koffie verdwijnt in de handdoek. Het enige wat er van overblijft is een bruine kleur.
‘Zal ik nieuwe koffie halen?’ vraagt Lesley.
‘Nee, Lesley, laat maar. We hebben maar één handdoek. Daar zit al genoeg koffie in. We kunnen beter weer aan het werk gaan.’
Mogen wij ook fouten maken?’ zegt Ron plagend.
Guus veegt het bord uit. ‘Als het maar geen koffie is. En nu aan het werk.’
‘Mijn pen is weg,’ roept Joyce.
‘Kijk nog eens goed.’
Daar rolt de gum van Arthur over de vloer. ‘Oprapen, Arthur. En jij Jessi­ca, geen lijntjes trekken zonder liniaal.’
‘Meester, Deniz kijkt bij mij af’
‘Schreeuw niet zo, Ron. En Rob, wordt wak­ker.’
‘Ik ben niet aan het slapen, ik ben braaf.’
‘Nu is het genoeg. Iedereen doet zoals anders. Heel gewoon als anders. Niet anders dan anders.’
‘Dat begrijp ik niet,’ zegt Lesley.
‘Als je maar een ding begrijpt, dat je nu sommen gaat maken.’ Het is stil in de klas. Guus wandelt langs de banken. Rob kijkt naar de vlekken in de broek van Guus en fluistert: ‘Suiker.’ Guus heeft het gehoord. ‘Hoeveel suiker ik in de koffie doe, daar heb je niets mee te maken.’
Rob beweegt met zijn lippen. Maar er komt geen geluid uit zijn mond. Het is weer stil. Totdat uit het kastje van Jessica haar tekendoos valt. Potjes verf rollen over de vloer. Enkele zijn stuk.
‘Jessica!’
‘Die heb ik voor mijn verjaardag gekregen. En ik wilde ze u laten zien.’
‘O, geef mij maar de schuld!’ roept Guus. ‘Wat een rotdag.’ Kevin staat recht. 'Zal ik vandaag het verhaal van de boom voorlezen. 'Ja, doe maar.' Kevin loopt naar het bureau en pakt het boek.

Lief kauwt. Ze heeft een stukje kauwgum in de mond.
'Koeien doen dit ook,' zegt Al.
'Ik ben geen koe.'
'Boe,' roept Leen.
Al lacht. 'Jij bent een koe.'
'Maar ik kan niet kauwen. Lief wel.'
Lief blaast een kauwgumbel. De bel klapt uit elkaar.
Stukjes kauwgum plakken op haar neus en wangen.
Al trekt een vies gezicht. 'De kauwgum plakt nu voor altijd op je gezicht.'
Met een vinger plukt Lief de stukjes kauwgum van haar gezicht. Ze maakt er een bolletje van. De kauwgum stopt ze weer in haar mond.
'Ik wil ook kauwgum,' zegt Leen.
Lief trekt de kauwgum uit haar mond. Een lange sliert aan haar vingers. 'Hier.'
Al kijkt streng. 'Niet doen. Dat is vies.'
Hij duwt tegen Lief. De kauwgum valt op de grond.
Lief is boos. 'Wat jij doet is vies.'
'Ja,' zegt Leen, 'dat is boe, Al'  En nog eens. Nu roepen Lief en Leen samen heel hard: 'Boe!'

Kevin wacht even. Dan zegt hij: ´Ook een rotdag voor Lief. Leen en Al.´  Hij doet net of hij het voorleest.
Wanneer de kinderen naar huis gaan zegt Guus nog eens: ‘Wat een rotdag. Maar morgen is het een andere dag. En dan is het weer anders. Lesley begrijp je dat?’
‘Meester, daar moet ik nog eens over nadenken.’
Guus zucht: ‘Tot mor­gen.’
Met de fiets aan de hand loopt hij naar huis. Op een plein fietst Lesley. Zijn moeder houdt het zadel vast. Een klein stukje. Dan fietst hij alleen. Guus gaat te voet verder. Lesley fietst hem voorbij: ‘Tot morgen.’ Hij lacht en Guus zucht: ‘Tot morgen.’