De inleiding van een adventsprojekt op de Blijde Boodschapschool in Kerkrade

BLIKJES

Op een balkon van een torenflat staat een vuilniszak. Hij heeft een dikke buik en de mond half open. De onderlip trilt af en toe in een herfstwind. Zonder te kauwen heeft hij net een leeg boterkuipje afgeslikt. Binnen in de buik groet het kuipje bedeesd met zijn ingedeukt hoedje. Mevrouw Fles van Oo de Kolonje draait afkeurend haar dopje en zegt: ‘Ba, wat smerig!’
Dat is zielig voor Half van Riene, het boterkuipje. Tot voor kort was hij nog beroemd. Je kon hem op de televisie zien. Gelukkig blijft hij niet lang alleen. Snel komen de jongste kruimeltjes van de familie Dwarsgebakken bij Half op bezoek. Zij stellen zich vriendelijk voor en gaan in de vetranden van zijn hoed zitten.
Ach, wat aardig. De een helpt de ander. Zo moet het ook. Wij zitten allemaal in de Puree,’zegt het blik Appel, die net als zijn moes een gekartelde pruik draagt. ‘Hė, Puree, ik heb ’t tegen jou. Lig toch niet zo lui! Er valt niets meer te zonnen. En je bent al bruin genoeg!’  
‘Hum, wat bruin, wie zegt bruin? O, jij verstandige snoeper!  Wat jij bruin noemt. Aangebrand, aangebrand, dat is beter,’ brabbelt Puree achter zijn dikke snor.
‘Nou ja, aangebrand of bruin. Ik zei net, dat ’t aardig is om elkaar te helpen.’
‘Helpen! Niet nodig. Lekker lui liggen, meer wil ik niet. Met mijn voeten lekker tussen twee aardappels van Halve Gare en mijn hoofd op de bekvechtende broers Schillen. Wie verder op, aan, onder, boven mij zit, interesseert mij niet. Ik heb niemand nodig. Ik ben flink en sterk genoeg.’
‘Opschepper,’ moppert Appel. Hij krijgt last van zijn ingedeukte rug.
‘Opschepper? Hadden ze mij maar opgeschept, dan zat ik tenminste in een warme buik,’ moppert plakkerige Puree.

Appel is verdrietig. Er springen tranen in zijn blikkerige ogen. Hij voelt zich eenzaam. Zeker als hij aan zijn moes denkt. Zij is aan het begin van de herfst begraven op Stort. Blinkende tranen vallen op verfrommelde blaadjes Spinazie en een gescheurd Taalschrift. Lang hoeft ’t blikje niet te treuren. Met een geluid van do-re-mi-do valt een slank blikje Sperzie tegen de arm van Appel. Stotterend zegt het blikje : ‘Ik ben Sperzie. Ze noemen mij ook wel Boontje, omdat ik zo mager ben.’
Verrast kijkt Appel naar het slanke blikje. Hij krijgt een paar blosjes op zijn wangen. Even vergeet hij alles: de nare Puree, de verwaande juffrouw Fles van Oo de Kolonje, zijn gedeukte rug. Appel wil mooie woorden zeggen. Allemaal ineens. Dat lukt natuurlijk niet. Hij kan alleen maar zeggen: ‘Appel’en nog eens ‘Appel.’
‘O,jij heet Appel,’ zegt ze.
‘Ja, ja.’
Het rommelt niet meer in de buik van de vuilniszak. Iedereen is stil en kijkt naar de twee blikken. Ze vinden het hartstikke leuk voor Appel, die het zo goed meent met iedereen. Behalve Puree. Hij luiert verder.Toch moeten ze hem dankbaar zijn. Als hij er niet was geweest, was Sperzie een eindje verder gerold. Beneden de verfrommelde blaadjes Spinazie, beneden het gescheurde taalschrift, helemaal beneden tussen de kapotte autootjes van het zoontje van het balkon. , ze hebben er allemaaldjes Spinazie, beneden het gescheurde taalschrift, helemaal beneden tussen de kapotte autootjes van het
Bliksem snel beginnen de twee blikken met elkaar te praten.
‘Jammer dat ik je niet eerder heb gezien,’ zegt Appel.
‘Ja, dat vind ik ook,’ knikt Sperzie. ‘Ik stond een tijdje in een keukenkast, naast de deftige asperges. Dit blik staat er nog altijd. Het kan wachten tot de feestdagen. Ik werd al vlug opengemaakt en daarna naar de vuilniszak gebracht.’
‘Dat is met mij ook gebeurd. De kinderen vonden mij erg lekker. Af en toe snoepten ze stiekem van mij. Naast mij stond een klein oud busje Kaneel. Dat wordt alleen ’s zondags even weggehaald, als er rijstepap wordt gegeten. Verder heb ik niemand in mijn kastje gezien. Totdat ik in de vuilniszak terecht kwam.’ Appel zwijgt even en gaat dan verder. ‘Eigenlijk zijn wij maar een korte tijd bij elkaar. Over een paar dagen gaan wij net als mijn moes naar Stort’
Zo zitten ze met zijn tweetjes in de puree en weten niet of ze blij of verdrietig moeten zijn.
Wat gebeurt daar? Begint de vuilniszak te geeuwen? De mond gaat ver open. De wind komt even plagend binnen. Wat is dat? Er komt een hand op hen af. Is het de dokter? Heeft de vuilniszak buikpijn? Nee, het is een kinderhand die even graait. Een paar kruimels vallen bij Halve uit een kuipstoel. Sperzie en Appel worden opgetild. De mond van de vuilniszak wordt weer dichtgemaakt. De twee blikken kijken elkaar verbaasd aan. In de keuken worden ze onder de kraan gedoucht. Brrr! De blikken blinken weer. De laatste restjes puree zijn verdwenen. Nu zitten ze in een schooltas. Ze gaan naar buiten, op straat. Daar horen ze kinderstemmen, steeds meer. Kinderen die rennen en springen. Appel en Sperzie tikken in de donkere schooltas af en toe met hun kopjes tegen elkaar. Opeens klinkt er een bel. Wat gaat er nu gebeuren? Lang hoeven de nieuwsgierige blikken niet te wachten. Ze horen een stem. ‘Goede middag, kinderen.’
Goede middag, meester.’
‘Wie heeft er blikken meegebracht?’
En ja hoor, de kinderhand haalt hen uit de tas en zet de blikken op een tafeltje. Als ze rondkijken, weten ze niet wat ze zien. Op de andere tafeltjes staan ook blikjes. Grote, kleine, gedeukte, deftige. De kinderen pakken penselen en potjes verf uit de kast. Ze verven de blikken rood. Een heel mooi pakje krijgen ze. Net zo’n pakje als de mensen dragen, wanneer ze naar een feest gaan. Maar de pakjes zijn nog niet klaar. Eerst moeten ze een paar dagen drogen. Zo staan de blikken, vrienden, buren, neven, gezellig naast elkaar op de kast. Af en toe komt een kind of de meester kijken of de pakjes klaar zijn. Na een paar dagen is het dan zover. De kinderen zetten de blikfamilie op een tafel midden in de klas. Ze staan in een kring. Sperzie naast Appel. De lange Knak van Worst staat voor hen met naast zich zijn broer Smeer. Als elk blik zijn plaats heeft gevonden, worden vier witte kaarsen in het midden gezet. De kinderen staan om de glunderende blikken heen. Blinkend blij. Vuurrood van liefde. Zij samen, die eerst niets meer waard waren, hebben door kinderen een mooi pakje gekregen. Nu kan het feest beginnen.