Pietje ziet ze vliegen...!

De boer rijdt met een grote machine over de akker. De machine­   hapt naar de goudgele stengels van het koren. Tegen de avond gaat hij naar huis. Zijn land is nu één groot stop­pel­veld gewor­den. Het lijkt wel een jongetje, dat zichzelf de haren heeft ge­knipt. Voor de kinderen in het dorp is nu het moment aangebroken om met plaksel, houten latjes, touw en felgekleurd papier aan de slag te gaan. De tijd van vliegers is aange­broken, van knutselen en oplaten. De kleintjes worden geholpen door vader of moeder. De groten maken er een wedstrijd van om de meest won­derlijke windvogels te toveren. 's Avonds, als ze naar bed gaan, hangt bij heel wat kinderen een vlieger vrolijk  aan het plafond of de muur. Morgen zullen ze hard over het kale land van de boer hollen, af en toe struikelend over de steke­lige stompjes van het gemaaide koren. Maar de schram­men, die je daar­van krijgt, doen nauwelijks pijn. Of het moest zijn, dat een onverwachte augus­tusbui straal­tjes water over je benen laat stromen!

Doch bij het opstaan zien de kinderen een korenblauwe lucht. Voor een buitje hoeven ze dus niet bang te zijn. De toppen van de bomen zwaaien nu eens snel en dan weer lang­zaam heen en weer. Wind genoeg. De vliegers drijven op zijn adem. Steeds hoger. Een enkele valt omlaag of begint snel kopje te duike­len. Dan wordt de staart een beetje lichter of zwaarder ge­maakt. En de vogel vliegt weer. De kinderen hebben veel pret. Ze zitten bij elkaar in de buurt. Op veilige afstand. Niemand wil natuurlijk een vliegramp.

Helemaal aan het andere einde van het vliegveldje zit een kleine jongen. Hij houdt geen touw in de handen om een vlieger te laten dansen. Zelf kan hij er nog geen maken. En thuis heeft moeder geen tijd voor hem. Zijn vader heeft-ie allang niet meer gezien. Daarom kijkt hij naar de vliegers van de andere kinderen. Maar wel op een veilige afstand, want ze schreeuwen altijd naar hem: "Pietje ziet ze vlie­gen!". Hier, ver weg, bij de sloot, wordt hij niet ge­stoord. Lekker languit op zijn rug kan hij turen naar de vlie­gers en heerlijk dro­men.

't Is net alsof hij langs een touw omhoogklimt, naar de papie­ren vogels in de lucht. Pietje danst met ze mee, de haren in de wind.

Na de zomervakantie vertellen de kinderen aan de meester over hun vliegavonturen. Pietje niet. Hij durft het wonder­lijke verhaal over zijn luchtreis niet te vertellen. De kinderen in de klas lachen hem maar uit. "Pietje ziet ze vliegen!". Af en toe, na school, pro­beert hij 't wel eens. Bij de meester aan de lessenaar. Maar dan is het net alsof de meester meer aan­dacht heeft voor de schriften. Zo is hij heel alleen met zijn verhalen: zijn enige vriend­jes eigen­lijk, vlinders met wie hij meefladdert van bloem tot bloem, een sterke oom die hem op een wolkje tilt. 's Avonds naar beneden glijden langs een mane­­straal! Sneeuw­vlokjes dwarre­len neer als tover­poe­der van een fee. Kabouters huilen dauwdrup­pels op de bloem­blaad­jes. Koning Winter schildert ijsbloemen op de rui­ten.

Vanavond ziet hij de kale takken van de bomen die ruw te keer gaan in de herfstwind. Het zijn net lange magere hekse­vingers. Zij wijzen naar hem. En krijsen: "Jij bent alleen, alleen, helemaal alleen!" Pietje is te boos om bang te zijn. Hij steekt nu zijn hoofd boven de dekens uit en roept naar de zwarte stekels buiten: "Wacht maar tot Sin­terklaas komt. Die komt mij vast bezoeken. Dan krijg ik wat in mijn schoen. En ik schrijf hem een brief waarin ik vraag om het heel hard te laten waaien. Zo hard, dat jullie van de bomen waaien!"

Pietje draait zich om onder de dekens. Niet meer boos en ook niet bang.

Een weekje later komt de Sint in het land. Overal kun je het horen en zien. Op de t.v., in de winkels, op school. Sint Nikolaas is er weer. Vanavond schoen opzetten. Pietje zet zijn schoen bij de balkondeur. Zo kan Zwarte Piet er makke­lijk bij, als hij in de flat van balkon naar balkon klimt. Zijn moeder is deze avond zoals altijd weg. Als ze thuis­komt is het zeker nacht. Dan zijn er vaak mensen bij, die veel kabaal maken. Hopelijk storen zij Sinterklaas niet. Bij de schoen staat een kommetje water en ernaast ligt een stukje brood. De brief over de akelige heksetakken natuurlijk ook. In zijn eentje zingt Pietje een lied. Onder de dekens zegt hij zachtjes: "Sinter­klaasje kom toch alsje­blieft, alsjeblieft..."

's Morgens staat hij heel vroeg op en sluipt op blote voetjes naar de kamer. Bij de balkondeur ligt het bakje op zijn kant. Het brood is doorweekt. De brief ligt in een plasje water. De letters verdron­ken. Zijn schoentje steekt onder de bank uit. Mamma had weer eens bezoek. Voor Sinter­klaas was dit te wild. Pietje wordt boos. Tranen in z'n ogen. Hard slaat hij de deur dicht. Mamma hoort het niet. Ze is te moe.

Hij is alleen. Alleen met zijn vriendjes, de verhaaltjes. Daar komt al een plannetje. Een plannetje voor vanavond.

Als het donker is gaat Pietje naar het balkon. Aan een touwtje  laat hij zijn schoen omlaag zakken. Niet te diep. Want er mag niemand aankomen. Alleen Zwarte Piet. Die komt overal. Het touw­tje maakt hij aan de reling vast. Het schoentje ben­gelt in de maneschijn. Met een brief en een stukje brood. Het water zit in een plastic zakje met een knoop. Vanaf een balkon op de tweede verdieping klinkt zacht een liedje. "Zie de maan schijnt..." Er komt een donkere wolk. Pietje gaat naar bed.
Het is nog donker, als hij tussen de spijlen van het balkonhek omlaag kijkt. Heel voorzichtig trekt hij het touwtje omhoog. Is het schoentje gevuld? Heel voorzichtig. Er mag niets uit­vallen. Zijn hart bonst in z'n keel. Plot­seling klinkt er een harde stem. Zijn moeder. Ze scheldt en trekt hem ruw aan een arm omhoog. Het touwtje schiet uit zijn han­den. Het schoentje valt omlaag. De moeder maakt het touwtje los. Wat moet die rotzooi hier. Pietje huilt en smeekt om zijn schoentje. Ze sleurt hem naar binnen.

Als het buiten licht begint te worden zoekt hij in de strui­ken naar het schoentje. Nog steeds met tranen in de ogen. Het schoentje kan hij niet zien. Zijn moeder stuurt hem voor straf op pantoffels naar school. Op de speelplaats kun je alleen horen: "Pietje ziet ze vliegen!" Steeds harder, steeds meer. De meester komt naar buiten. "Jongens, niet plagen!", roept hij. Pietje gaat met hem naar binnen. Gelukkig, de meester luis­tert naar zijn verhaal. Hij mag al in de klas gaan zitten.

Het is er stil. Helemaal alleen. Wat veilig.

De school begint. De meester zegt: pantoffels zijn lekker warm en heel gezellig. De kinderen lachen eventjes en zacht. Het klinkt  vriendelijk. Pietje moet bijna huilen.

Na school lopen de kinderen over de speelplaats naar huis. De meester sluit de deur achter hen. Een groepje kinderen komt op Pietje af. Ze willen hem grijpen. Hij rukt zich los en rent weg. Vlak bij de schoolpoort hebben ze hem te pakken. Ze drukken hem tegen de draad naast de poort. Ze trekken hem de sloffen uit. Eentje zegt heel gemeen: "Pan­toffels zijn lekker warm, heel gezel­lig en kunnen heel hoog vliegen". De sloffen ploffen midden op de speelplaats neer. De kinderen rennen weg. "Pietje ziet ze vlie­gen", roepen ze. Steeds weer, maar steeds verder weg. Hij staat op. In zijn gezicht kun je nog net even de hokjes van de draad zien. Op kousevoeten loopt hij naar zijn sloffen toe. Niet meer zo warm, niet meer zo gezellig.

Een mevrouw van de benedenverdieping heeft het schoentje gevon­den. Het staat in de keuken naast het andere. Het touwtje zit er nog aan. Vanavond wil hij het nog een keer probe­ren. Na vandaag zal de Sint het verhaal van Pietje toch zeker ken­nen. Het moet lukken. Alleen een ander plan­netje. Een dikker touw heeft hij nodig.

's Avonds gaat moeder pas laat weg. Maar Pietje blijft wakker. Met de ogen wijd open onder de dekens. Als de voordeur dicht­klapt springt hij uit bed. Het schoentje maakt hij aan een dik touw vast. Dat heeft hij uit de rommelkast gehaald. Buiten is het erg koud. Op de t.v. zeiden ze, dat er misschien sneeuw komt. Het schoentje draait nog een beetje rond. Pietje slaapt. Later dan an­ders.

Plotseling wordt hij wakker. Hij ziet, dat het al licht begint te worden. Veel te lang geslapen. Toch niet te laat? Hij schiet in zijn sloffen en sluipt snel naar buiten. En ja hoor en ja hoor. Daar beneden bengelt zijn schoen. Helemaal vol met snoep. Zo mooi in de oranje morgenzon. Op de reling ligt een beetje sneeuw. Hij klimt er over heen. De sneeuw dwarrelt als sterretjes uit een toverstok omlaag. Pietje houdt zich goed vast aan het touw. Hij wil naar zijn schoen, zijn snoep. Opeens een ruk aan het touw en weer die stem. Pietje schrikt.  Hij schuift naar zijn schoen. Heel snel. Zijn handen doen pijn. Hij schiet langs z'n schoen en valt in de strui­ken. E­ven is het net alsof de zon hoog aan de hemel staat. Heel licht. Dan plotseling nacht.

Pietje wordt wakker. Hij ligt in een groot bed. Hij doet zijn ogen een beetje open. Zijn hoofd doet pijn. Aan het plafond hangt een grote rode vlieger. Met gele let­ters zijn de namen van de kinde­ren uit de klas erop geplakt. En aan de staart hangen twee schoe­nen vol met snoep. De een van de Sint en de ander zal wel van zijn moeder zijn. Onder de dekens heeft hij het lekker warm en erg gezellig. Hij moet bijna huilen. In de zomer kan hij ook een vlieger opla­ten. En dan zelf zeggen. Ik zie hem vliegen. Maar eerst de snoep opeten. En lekker gezond slapen.