meester ik weet het niet,
maar ik vind het wel leuk

 

(een onderwijsprojekt voor de basisscholen)

 

In deze werkvorm krijgen dialectverhalen een levendige plaats. De verhalen worden afwisselend voorgelezen in de standaardtaal en in het dialect. Er is eveneens ruimte voor de verhalen die door de kinderen van buitenlandse ouders in hun eigen taal verteld worden. Klanken komen tot leven. 

 

 

De verhalen uit de bundel, meester ik weet het niet, maar ik vind het wel leuk, worden aan het begin van iedere schoolweek verteld in een hoek van de gang. Aan de muur hangt een wit prikbord met een gele lijst. Hierop is door een oudleerling in drie lettertypes (handschrift, western, sier) geschreven: het land van koning woord. Ze koos de kleuren rood, blauw, groen. Op een klein podium ervoor staat een grote rieten stoel, opgeknapt met gele verf. Aan het plafond hangt een baldakijn van kleur­rijke doeken. De leestroon, zoals we dat plekje noemen wordt belicht door enkele eenvoudige spotjes. Kunstwerkjes, tekenin­gen en schilderingen van de kinderen, feestelijk verpakt in kartonnen lijsten hangen aan de zijkanten. Op de vloer liggen voor de troon kussens. Ter verduidelijking voor voorbijgangers hangt aan een zijkant van het baldakijn in sierletters geschreven mededeling.

Welkom in het land van koning woord. Koning woord en koningin goede zin vinden het leuk dat jullie op bezoek komen. Onze inwoners zijn allemaal letters. Zij wonen op lijnen. 's Nachts slapen zij in bedden van komma's. Overdag maken ze woorden. Als er feest is dansen de woorden door verhalen. Ons land heeft maar een regel: alles wat je zegt, ben jezelf.

De leestroon is de plaats bij uitstek, waar de leerlingen hun eigen verhaal kunnen presenteren. Bij het gebruik van een taalmethode met veel aan­dacht voor het eigen gesproken en geschreven woord zoals taalkabaal zijn er veel momenten die stof leveren voor een voordracht. Dit werkt motiverend en heeft invloed op een verzorgde inhoud. De individuele ver­schillen zijn natuurlijk groot, maar op termijn voelt iedere leer­ling zich thuis op de troon.

Toneelstukjes, kringgesprekken, begroetingen, afscheid, feest­jes, liedjes zingen, dansen het kan er allemaal in het land van koning woord.

De meeste materi­a­len die gebruikt werden voor de bouw van de leestroon in het land van koning woord waren waardeloos of goedkoop. Het enige wat eigenlijk geld kostte zijn de spotjes. Maar door een aanbieding bleef dit beperkt tot enkele tientjes.

Hoe uitgebreid de leestroon gerealiseerd kan worden, wordt bepaald door de ruimte. In principe kan dit ook in het groepslokaal.

Wat van nature klank heeft, is het schrijven van liedjes. Het spel van rijm en ritme kan in principe heel eenvoudig zijn. Gitaarbegeleiding hierbij is zeer geschikt. Enkele akkoorden aanslaan is sneller geleerd dan voor menigeen het verplichte geworstel met de blokfluit. Bovendien zit in een simpel akkoord veel meer klank dan de afzonderlijk tonen van een blokfluit.

Voor mij persoonlijk geldt, dat de gedrevenheid het meest essentiële uitgangspunt is voor het onderwijsproces. Een gedrevenheid die mij vatbaar maakt voor alles wat buiten mij gebeurt. Zo hebben de boeken van Guus Kuyer bij mij een voedingsbodem gevonden om van het werk met kinderen een eindeloos avontuur te maken. De filosofie dat ieder individu waarden in zich draagt heeft van mij een ontdekkingsreiziger gemaakt in het land van het eigene en steeds meer deuren geopend naar het leven om mij heen en zeker dat van de kinderen. Mijn verhalen kunnen een aanzet zijn om velen te stimuleren te werken aan beleving, die leidt tot natuurlijke prestaties. En het hoofd te buigen aan het streven om het leven in de groep in te blikken tot een uniform gerecht met als eenheidsworst de leerkracht. Zo kan zijn of haar stem van het kindersprookje een levensecht verhaal maken.

In de taal keert een kind zijn binnenste buiten. Het is voor zijn verdere leven van onschatbare waarde dat hij ermee kan communiceren. Taalonderwijs moet dus geen drempels opwerpen, moet het kind niet remmen in zijn expressie. Daar is juist het vertellen van verhalen van eminent belang.

Taal wordt geboren uit klank, komend uit het diepste van de mens: het gevoel. Die klanken worden ook neergelegd op papier, getekend. Ze worden gevan­gen in taalwetmatigheden. Ze worden daar zelfs in vertekend. Dat is een belemme­ring van onze meest oorspronkelijke expressie.

Een te grote aandacht voor de vorm gaat ten koste van de inhoud. Dat een aantal afspraken de taal als communicatiemiddel ten goede komen, is duidelijk. Maar deze regels mogen nooit te hoge drempels zijn, anders gaat dit ten koste van de individuele taalbeleving. De motivatie om te komen tot een beter taalbegrip moet gevonden worden in de oorsprong, de emotie van het individu. Laat de vorm groeien in het licht van de inhoud. Voor de lesgever betekent dit dat er veel aandacht moet zijn voor de klank van de woorden. Klankvorming wordt verkregen door het vertellen van verhalen. De verhalen die ontstaan in de emotie van de leerkracht zijn het meest geschikt. Zij ademen de sfeer van de groep. Bovendien zijn ze een reflectie op hetgeen wat in de groep gebeurt en vormen ze een voedingsbodem voor wat nog komen gaat. Op deze wijze ontstaat een wisselwerking tussen leerkracht en leerlingen. De schildering van de groepssituatie in de fantasie van de leerkracht lokt reacties uit van de leerlingen. Wat weer stof is voor een nieuwe bezinning.

Deze werkvorm schenkt een schat aan informatie over

  • iedere leerling individueel (de mate van geboeid-zijn, instemming of afkeur)
  • aandachtscurven (tijdstip en lengte van de vertellingen)
  • de keuze van personen (namen uit de groep of andere groepen, fictieve namen of een combinatie, karakters)
  • de keuze van situaties (voor de handliggende of net niet) - vertellen of voorlezen (aandacht voor de toon)
  • de plaats (een aparte vertelhoek)
  • evaluatie (nood­zakelijk of niet, de verhalen voor zichzelf laten spreken, aanstippen als het moment zich voor­doet)
  • geschiktheid van de verhalen (gebeurtenissen binnen de groep, buiten de groep, een combinatie, de betrok­kenheid, mate van aandacht, lengte, woord- en beeldkeuze)
  • correcties van vertelde verhalen (toetsing beleving)
  • functie van prenten (groepsformaat, illustraties op bladgrootte)
  • eigen taalgebruik (leerkracht, leerlingen)
  • wijze van taalaanpassing leerkracht aan de kinderen c.q. ouders.

Deze werkwijze mag voor de leerkracht geen hoge drempel vormen. Bestaande verhalen kunnen best een model zijn voor het eigen vertellin­gen. Gaandeweg zullen de impressies steeds meer een eigen expres­sievorm krijgen. Uit ervaring weet ik, dat er een natuurlijke sfeer ontstaat: acceptatie van de ups en downs, gevoel voor de creatieve momenten van de dag, oog voor individuele verschillen (zeker voor de zogenaamde minste), grote betrokkenheid, teleurstellingen overwinnen, genieten van bereikte doelen, relativering van conflictsituaties (schelden wordt mopperen, vechten wordt stoeien, uitdagen wordt aandachtvragen).

 

 

 

STREEKTAALCONFERENTIE
RILLAND-BATH


‘Adjieë,’ zegt Ayse Gul, een Turks meisje.
Ze zit op de leestroon. De kinderen van mijn groep zitten erom heen, op kussens en bont geschilderde kratten.
‘Adieë,’ roepen ze. Gegroet.
‘Adjieë,’ zegt Ayse Gul.
Adieë met een ‘j’. Ze vertelt in het Turks wat een mooie dag is. De kinderen verstaan het niet, maar ze vinden het best leuk. Samen hebben ze het lied ‘inne sjunne daag’ gezongen, een mooie dag. Het lied zingen ze uit volle borst. Samira heeft net een verhaal voorgelezen in haar eigen taal, Pakistaans. Ze heeft het zelf geschreven. Het gaat ook over een mooie dag.
‘Inne sjunne daag’. Een dag, klankrijk. Vermengt zich met onze Kerkraadse klanken. Klanken uit het Ripuarische taalgebeid. Een uithoek van Limburg. Moeilijk te verstaan is de algemene teneur in Limburg. Interessant zeggen sympathisanten. Toen ik voor het eerst ‘De Limburgse dialectprijs’ van Veldeke won, las ik mijn verhaal voor. Na afloop kwam een vrouw naar me toe.
Ze zei: ‘Ik heb er niet veel van verstaan. Maar ik vond het mooi.‘
Het is ook een mooi verhaal mevrouw,’ zei ik.
Haar nieuwsgierigheid was gewekt door de klanken. Ze wilde de weg bewandelen van taal naar inhoud. Naar oorsprong. Daar waar de verhalen ontstaan. Het gevoel. Op school had ik naast het klaslokaal, in de hoek van de gang op een podium een grote stoel neergezet. Dit was de leestroon, waar ook Ayse Gul op zat. De leestroon stond in ‘Het land van koning woord en koningin goede zin. We waren er dagelijks om voor te lezen, liedjes te zingen, gesprekken te voeren, ons lief en leed te delen, toneel te spelen, werkjes uit de lessen te presenteren. Ieder op eigen wijze. Zo ook de taal.
Van de verhalen, gedichten en liedjes in het Kerkraadse dialect werden vooral de liedjes goed begrepen, omdat ze de jaarklok volgden, Sinterklaas, Kerst, Carnaval, St.Maarten, communie, schoolkamp, musical.
De school stond in een zogenaamde achterstandswijk, met nogal allochtone bewoners. Opvallend was, dat het voor die kinderen geen moeite was om de dialectliedjes te zingen.
Taal drijvend op muziek is feest, vreugde. Samen zingen opent deuren.
‘Sjun dat vier ós versjtunt’ zingen we met carnaval. Letterlijk vertaald: ‘Mooi dat wij elkaar verstaan’. Verstaan in de zin van woorden en in de zin van goed met elkaar kunnen opschieten. In het lied is Turks en Kosovaars verwerkt. ‘Baklaf’en ‘majmon’.
In een multiculturele samenleving is de klankrijkdom groot. Maar de minderheidstalen worden overspoeld door de standaardtaal. Terwijl voor het goed met elkaar kunnen vinden net de taal van oorsprong, van gevoel onontbeerlijk is. De moedertalen, waaronder ook het dialect zijn de basis voor een vreedzame samenleving.
‘Sjun dat vier ós versjtunt.’ Goed met elkaar kunnen opschieten. We genieten van elkaars klanken, van elkaars leefwijzen.

Speel met je eigen taal. Geef het geen geïsoleerde plaats, zoals de gangbare methodes die hun betekenis ontlenen aan screening, aan CITO. Laat onze eigen taal drijven in een grote cultuurzee. Natuurlijk wordt in het onderwijs iets hoe ruim van aanpak dan ook al snel vak genoemd. Maar het krijgt een plaats, een volwaardige plaats. Samen met aspecten uit geschiedenis, aardrijkskunde, natuurkunde, muziek, drama, levensbeschouwing, handvaardigheid in een groot cultuurpakket.
Op dit moment wordt in het voortgezet onderwijs in Kerkrade op het college Rolduc een aantal lessen in het dialect gegeven. Met als thema Limburg in het algemeen. Een voorbeeld van een projectaanpak.
En dat is het woord, project. Vanuit verschillende gezichtshoeken aan een onderwerp werken. De scheidingen die in het onderwerp gemaakt worden, zijn eigenlijk onderscheidingen. Net als het leven is het project organisch. Niets staat op zichzelf en het geheel is meer dan de som van de onderdelen.
Vermijd spellingsmethoden voor dialectonderwijs. Werp geen drempels op. Maak het toegankelijk. Speel met je eigen taal. Laat ze leven. Ze is met de paplepel ingegeven. Sterker, ze is moedermelk. Ze heeft alles in zich om vormend te werken. In Limburg heeft onderzoek uitgewezen, dat meertaligheid leidt tot een betere taalontwikkeling. Dialect is geen belemmering voor de standaardtaal, in tegendeel het is een verrijking. In het artikel ‘Het voordeel van tweetaligheid’ van het magazine Psychologie, uitgave juli/aug. 2007 wordt uitgelegd dat meertaligheid een positieve invloed heeft op de hersenontwikkeling.
Dus Rowen Hèze het is niet een kwestie van geduld voordat heel Holland Limburgs lult. Iedere streek heeft zijn eigen taal. Bovendien heeft deze zin uit ’t Kleverlands taalgebied verdacht veel Nederlandse woorden. En daarbij wordt Limburgs niet geluld, maar ‘jekald’. Of is het iets typisch uit de popindustrie? Dialect is commercieel geworden. Ik zie van die coryfeeën rondrennen, die mislukt zijn in de Engelse, Duitse of Nederlandse taal en zoeken nu hun heil in het Limburgs.
A.u.b. zei ik tegen de Europarlementariërs bij hun streektaalconsultaties in Den Haag. Limburgs is meer dan een spreuk op een bierglas of een carnavalslied. Het heeft literatuur in zich. Ik was bij die bijeenkomst op het departement van binnenlandse zaken lid van de onderwijscommissie en vertegenwoordigde het Limb. basisonderwijs.
Het heeft literatuur in zich. Bij nogal wat Limburgse schrijvers zie ik, dat ze schrijven over dingen die klein, overzichtelijk, beheersbaar zijn. Ik waan mij in de tijd van mijn kindertijd. Tekeningen en verhalen van Rie Cramer. Net alsof Annie Mg Schmidt, Guus Kuyer nooit hebben bestaan. Kneuterig verhellen ze over opa en oma. Zielig of lacherig. Maar niet de oma uit ‘Krassen in het tafelblad’ van Guus Kuyer. De oma die uit de dagelijkse sleur wilde breken en veel onbegrip ondervond.
In de dialectdeclamatiewedstrijden hebben we in Kerkrade gekozen voor een verplicht werk en een gedicht naar vrije keuze. De verplichte werken worden door medewerkers van de bibliotheek gekozen uit de meest gelezen Ned. kindergedichten. Geschreven voor kinderen die kind zijn en niet volwassenen in zakformaat. Niet voor kinderen die nog heel wat moeten worden, maar al heel wat zijn. Niet geschreven om ze bezig te houden, te amuseren, af te leiden. Nee, die mensen aanspreken in de prille fase van hun leven. Een team van 3 plaatselijke schrijvers vertalen de gedichten in het Kerkraads. Hieruit kunnen de kinderen een keuze maken. De vrije werken mogen ze zelf schrijven. Maar doorgaans kiezen ze onder invloed van hun omgeving traditionele werken, om te lachen of duidelijk droevig. Over een lieve oma, of een domme opa. En dat is niet zo verwonderlijk. Het volkstoneel trekt volle zalen. De lach betaalt zich. Daar floreert het dialect. Het geëngageerde werk gaat aan het grote publiek voorbij en zeker in het dialect is er weinig plaats voor.
In Kerkrade staat op de markt een groot standbeeld van een mijnwerker, d’r Joep. Fier en trots. De rug gerecht, het hoofd omhoog. Groot en sterk. Bekend wijd en zijd. In het naburige Heerlen staat in een hoekje van een stil plein, een mijnwerker. Hij beschermt zijn ogen tegen het felle daglicht. Hij heeft moeite terug te komen in de alledaagse werkelijkheid. De ellende van het zware, donkere, stoffige werk ondergronds belemmert zijn terugkeer. Het beeld staat er onopvallend, naamloos. Niet heroïsch bezongen als d’r Joep. Zeker niet in het dialect. Die taal bewierookt het verdriet en de vreugde. Verheft het, plaatst het op een voetstuk. Maar laat niet de vreugde, het verdriet zelf spreken. Het dialect wordt geïsoleerd door een krampachtig vasthouden aan een geromantiseerd verleden en een angstige afkeer van de onzekere toekomst. Het is goed dat mensen schuilen in hun taal, maar zich afkeren in de taal is een isolement.
De meerdere keuzes in de gedichten bij de declamatiewedstrijd werkt koesterend en ontdekkend. Goed voor de ontwikkeling van kinderen. Deze Kerkraadse aanpak is niet gangbaar in de rest van Limburg. Men kiest voor de duidelijkheid, het bekende, het gemakkelijke, het populaire. Waar je mee kunt scoren, wordt geroepen. En prompt lagen er 300.000 euro’s op tafel voor een soap, met de bekende pulp-inhoud. Geschreven en geproduceerd door westerlingen. Met dit bedrag hadden we heel wat jaren het Kerkraadse dialectproject voor kinderen ‘D’r kingerkalkloep’ kunnen uitvoeren in heel Limburg. In dit project komen kinderen een aantal woensdagmiddagen bijeen in de bibliotheek. De kinderen spelen rond wisselende thema’s met dialect. In een werkmap bewaren ze hun verhalen, gedichten, opdrachten. Bij iedere activiteit is naast de taalexpressie een handenarbeidactiviteit. De werken worden tentoongesteld in de bibliotheek of dienen als decor van de declamatiewedstrijd. Ook worden programma’s uitgevoerd samen met kunstenaars. Tevens is de plaatselijke voorronde van de Limburgse Declamatiewedstrijd van Veldeke opgenomen. Aanvankelijk werd het project uitgevoerd door medewerkers van de bibliotheek. Enkele plaatselijke schrijvers ondersteunden hen. Maar door geldgebrek werd ‘D’r kingerkalkloep’ voornamelijk het werk van vrijwilligers. Het vrijblijvende karakter is niet bevorderlijk voor de continuïteit. Hiervoor is een professionele aanpak nodig. Daarom moeten we naarstig op zoek naar financiële middelen.

De belangstelling van het onderwijs voor de dialektaktiveiten is gering. Er wordt regelmatig informatie naar de scholen gestuurd, maar er is nauwelijks support. Onlangs hebben we de basisscholen uitgenodigd voor een gesprek. Zes van de tien scholen reageerden via een contactpersoon. Naar de bijeenkomst kwamen 4 vertegenwoordigers. We bespraken het belang van de meertaligheid en de impulsen die van de scholen kunnen uitgaan. Een belemmering blijft het grote aanbod van allerlei activiteiten waarmee de scholen overspoeld worden. Om deze reden reageerde men op het lesboek ‘je eigen taal’, ontwikkeld door het bureau Streektaal Nederlands-Limburg, Roermond afwijzend. Daarentegen wordt het Jeugdmagazine Veldeke met groot enthousiasme ontvangen. Het wordt bij gelegenheid van de kinderboekenweek gratis aan de scholen voor de groepen 7 en 8 verstrekt. In het blad wordt het thema van de boekenweek tweetalig behandeld. In de redactievergadering was er een discussie over de verhouding van Nederlands – dialect. Er zal een spanningsveld blijven tussen de eigentijdse toegankelijkheid en de taalkundige overlevering. De meerderheid van de redactie kiest voor het spel van de meertaligheid. Op die manier zetten we een stap in de goede richting om met andere streektalen een plaats te kunnen krijgen in de landelijke kinderboekenweek. Hierin ligt een taak voor streektaalfunctionarissen om schrijvers, uitgevers en instanties te mobiliseren.
‘Adjieë’ van Ayse Gul kan een boekenweekgeschenk zijn. Of ‘Houw Doe-ie’ van de Brabantse Samira uit Pakistan.
In Brabant woont nogal wat familie. Als kind zat ik al op de schommel van de speeltuin van de Efteling. Veel vakanties heb ik in de naburige provincie doorgebracht. Nog niet zo lang geleden doorkruiste ik het Brabantse land op de fiets. De taal klinkt me bekend in de oren. Ik zag ergens een spreuk aan een muur.
‘Twee die soame sloape en eten worden deur dezelfde vlo gebeten’. De ‘oa’ klank ken ik vanuit ’t Limburgs. Net zoals ik eens op een fles Twents bier ‘noaber’ zag staan. ‘Noaber’, buurman. We zeggen het net zo. Natuurlijk als Groningers met elkaar praten is dat voor een buitenstaander moeilijk te verstaan. Maar als diezelfde Groningers me deel laten nemen aan het gesprek, kan ik het volgen. Met mijn Brabantse familie heb ik heel wat uren doorgebracht. Gastvrijheid maakt taal vriendelijk en open.
‘Ich hub d’r nieks van versjtange, mar iech ving ’t sjoeën,’ zei de mevrouw uit het ene taalgebied tegen de man uit het andere taalgebied.
De man begreep haar. Zonder ‘soame te sloape en te ete door dezelfde vlo gebeten’.
De taal.

Binnen het onderwijs maakt de stelling, dat er niet één maar meerdere intelligenties zijn, opgang. Voor een persoonlijke ontwikkeling moet gewerkt worden aan deze intelligenties. Een ruim lespakket is onontbeerlijk. Het ene vakgebied is stimulerend voor het andere. Wat kan de meertaligheid hiervoor allemaal betekenen. Met coöperatieve werkvormen, zoals mix en koppel (uitwisselen van kaartjes met dialect en standaardtaalwoorden en/of afbeeldingen) kan de eigen taal op spelender wijs een plaats krijgen. Een verrijking voor het onderwijs.
Schoolbesturen en begeleidingsdiensten. Hier ligt voor jullie een taak. Leerkrachten wees blij om ongecompliceerd, zonder druk van resultaten behalen, werkelijk te spelen met taal.
Meertaligheid.
Sjun dat vier ós versjtunt.
Adieë, how doe.

wim heijmans, kerkrade 2008
LEVENSVREUGDE
(een publicatie bij het zilveren onderwijsjubileum)

Levensvreugde is een essentiele zaak, zo niet het enige wezenlijke in ons leven. Het is de voedingsbodem voor ons doen en laten. Hierin wordt de inspiratie gevonden om gestalte te geven aan onze wereld. Hoe vaag ook het beeld van ons bestaan mag zijn, de kontouren bepalen wijzelf. Onze kreativiteit laat ons door de mistvlaag heenschieten. "Reiziger een weg is er niet al gaande wordt de weg gebaand". Het gaat om het onder­weg zijn, blijf niet stilstaan, wees geen zoutzuil. (hoogstens een praatpaal)

Het evoluerende karakter van ons leven zijn wij ons maar minimaal bewust, maar wij weten wel dat geen twee dingen identiek zijn. Vandaar ons verlangen naar harmonie en de pijn van mislukken?

Er bestaat geen absolute wettigmatigheid voor optimaal mens-zijn. Wel het absolute recht om in welke fase van het leven dan ook volwaardig mens te zijn. Recht op een eigen identiteit te hebben. Je thuis voelen in je eigen huid, niet vluchten in schijnhoudingen en voldoen aan pragmatisch idea­len.

Strukturen die bedacht worden, moeten steeds kritisch bezien worden. Ze mogen alleen bestaansrecht hebben, als ze een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het individu. Anders zijn ze doel opzich en mogen ze niet meer zijn dan systemen om iets glad te laten verlopen. Meer waarde hebben ze niet en moeten snel verdwijnen als ze overbodig zijn.

Binnen de struktuur van het onderwijs geldt het ontdekken van het goede in ieder kind en voor dit eigene zoveel mogelijk ruimte te scheppen. De aangewezen persoon hiervoor is de leerkracht die vele uren samen met de kinderen een ruimte deelt. Hij/zij is het die aan een sfeer van zich thuisvoelen moet werken, die moet leren van de minste van de groep te houden. Een prettige verstandhouding tussen kinderen en leer­kracht is een belangrijke schakel in het leerproces. Er ont­staat een wisselwerking die stimulerend werkt naar beide kanten. Een leerkracht die vecht voor zijn kinderen werkt motiverend, spoort aan, helpt over teleurstellingen heen.

Is er geen sprake van een redelijke wisselwerking zal de man/vrouw voor de klas eerst bij zichzelf te rade moeten gaan.

Waar schort 't aan bij een te weinig aan positieve uitstra­ling? Te hoge eisen? Prestatie? Niet voldoende flexibel? Eigen waarde? Ontbreekt de wil om er iets zonnigs van te maken? Schouderklop van een kollega? Is er spiscialistische hulp nodig bij een kind met een totaal ander gedragspatroon?

Het zijn kleine dingen die bepalend kunnen zijn voor een vriendschappelijke sfeer: aanspreken in dialekt, stoeien voor een gymles, voetbalplaatjes ruilen, grapjes. En laat merken, dat je die dingen belangrijk vindt, dat je gelooft in de kreatieve momenten van de dag. Der Mensch ist nur Mensch da wo er spielt. (Schiller). Impressie is expressie (Kwant).

Dit besef degradeert toetsen, foutenanalyses, kursussen, orthoteken richting prullenbak. En als ze een bedreiging vormen voor een kind dat straalt, omdat 't voor het eerst gelukt is een staartdeling foutloos te maken of een opdracht samen met een klasgenoot zonder ruzie op te lossen, zullen ze er ook in moeten verdwijnen.

De leerkracht die zich samen met de kinderen verheugt als een gesteld doel bereikt is, kent de problemen van zijn kinderen.

En die zijn algemeen van aard. Een kind heeft geen ou/au of ei/ij probleem, maar er is verschil in tempo in het leerproces van klank naar teken. Of het staartdeelprobleem bestaat niet, wel zijn er individuele verschillen in het vertalen van hoeveelheden in cijfersymbolen. Het kennen van deze algemene problemen is voor de leerkracht voldoende. Zijn energie moet zich vooral richten op het tillen van de kinderen over de frustraties door tempoverschillen of het gemis aan vertaalver­mogen heen. De keuze van geschikte methodieken zullen een belangrijke steun zijn: geplande momenten voor individuele begeleiding en verrijkingsstof, eenvoudige analyses en onder­steunend werk, centrale plaats voor eigen milieu en dienover­eenkomstige bagage, het proeven van tijd en plaats, het gevoel van onderdeel zijn van een groter geheel, evaluatie moet stimulerend en motiverend zijn.

Voor kinderen die veel energie nodig hebben om de noodzakelij­ke leerstof te beheersen, kunnen aktiviteiten ontwikkeld worden, die verlichtend en ondersteunend werken bij de afwer­king van het leerprogramma. De relatie met de reguliere vakken is beslist niet noodzakelijk. De aktiviteiten zijn voorwaarde-scheppend en geen einddoel. Zo wordt bijv. rekenen goochelen en taal het land van koning woord. Een kind dat moeite heeft met spellingsregels zou naast allerlei hulpprogramma's best wel eens een stimulans krijgen door ritmische bewegingen.

De hulp van deskundigen (mensen die research hebben gedaan op dit gebied of over materiaal beschikken) is onontbeerlijk. Bovendien hoeven we het wiel niet uit te vinden.

Kinderen die lachen, huilen, aaien, slaan, knuffelen enz. zijn onderweg.

Kinderen die dansen, springen, zingen, kleur en vorm geven, enz. zijn onderweg. Leerkrachten die dit zien lopen met hen mee. Dit is onderwijs niet meer en niet minder.

Ieder moet zijn plaats kennen en het besef hebben, dat hij het werk van zijn/haar kollega afmaakt en de voorwaarde kreërt voor de volgende. Een gezond teamwork komt jezelf en zeker de kinderen ten goede. Dring je hulp nooit op, maar schenk ze als iemand een beroep op je doet. En wat de kinderen betreft: laat ze niet naar je pijpen dansen en vang ze niet in de tonen van je populariteit. Natuurlijk mag je trots zijn en moet je straffen, als het goede daardoor maar meer ruimte krijgt.

Wim Heijmans febr. 1994
 
Dialectwerkplan 'Pluus'



e wies böltje pluus
sjteet in ’t jraas
e kink plukt ’t aaf
en hilt ’t böltje
vuur d’r mónk
‘t bloast
’t pluus drieft oezeree
óp de lóf van ’t kink
bis ’t oes-jebloaze
rèst in de eëd
’t nieëks vrugjoar
waast in ’t jraas
ing jeël blom
’t kink waat
bis de blom
oeswaast
‘t pluus waat
óp de lóf
van ’t kink

‘Mijn opa gaat mij ook dialect-leren-lezen. Weet je wat hij mij geleerd heeft? Doa koam inne man van koel, deë hauw ing sjwatse moel. Hiervoor moest ik hard lachen. Sjun wa? Vind je ook niet?'
‘Ja, dat is zeker sjun. Opa kan zich dat nog goed herinneren. Dat heeft hij, denk ik van zijn opa geleerd. Toen was hij zo groot als jij nu.’
‘Ken jij dat ook?’
‘Ja, een beetje nog.’
‘Als ik het ken, dan zal ik het je leren.’
‘Sjun kink en dan moet je me ook eens een verhaal van jou vertellen.’
‘Dat ken ik niet.’
‘Joawaal, zo zijn opa’s ook begonnen. Alleen het hoeft niet te rijmen, niet iets om te lachen. Heel eenvoudig, ’t hoeft alleen van jou te zijn. Misschien een verhaal dat je schrijft in een boek om af te sluiten.’

Kinderboekenweek

In de kinderboekenweek gaat het om verhalen lezen, vertellen en schrijven in de taal die vaak geleerd wordt. De eigen taal, het dialect heeft hierin geen plaats. Het is niet meer dan een gelegenheidstaal. Terwijl het dialect de belevingstaal bij uitstek is en de waarde heeft om een verhaal een plaats te geven in iemands leven. Het dialect op te nemen in het programma van de kinderboekenweek is een meerwaarde voor de leesbeleving.

In de bibliotheek van Kerkrade is jaarlijks rond de kinderboekenweek een gelegenheid voor de middengroepen van de basisscholen de bibliotheek te bezoeken. Er worden activiteiten (kringgesprek, voorlezen, speurtocht, puzzel oplossen, schrijven, tekenen) ontwikkeld rond het thema van de kinderboekenweek. Een medewerker van de bibliotheek leidt de groep in een entourage van het thema door het programma. De scholen moeten zich van te voren aanmelden, zodat er een tijdsplanning gemaakt kan worden. Per groep is er anderhalf uur ter beschikking.

Dit jaar is het thema van de kinderboekenweek ‘magie’. De activiteiten zullen wonderlijk zijn. Toverspreuken bedenken, fantasierijke verhalen vertellen, hele-gekke-waarin-alles-kan-gedichten schrijven, eigen wereld tekenen. Dit alles wordt op een grote woordenwand geplakt of verstopt in de voegen, losse stenen. Aan het slot van de boekenweek kunnen de kinderen hun werk voordragen of laten zien bij een speciale gelegenheid. Hier kan het dialectprogramma starten. Dialectschrijvers helpen de kinderen bij het vertalen van hun verhalen en gedichten. De voordracht kan zo ook in het dialect gebeuren.

De woordenwand krijgt in de bibliotheek een vaste plaats. Het jaar rond vinden hier meerdere activiteiten plaats.

Sinterklaas.

Het verhaal van Lonneke en Ponneke wordt voorgelezen. Het verhaal heeft als onderwerp ‘pesten’ geplaatst in de context van Sinterklaas. De twee kinderen worden gepest omdat de alternatieve levenswijze van hun ouders niet strookt met de belangen van de andere ouders. Er worden geen oplossingen aangedragen, maar pesten wordt benoemd door Sinterklaas en andere volwassenen. De kinderen, ook Lonneke en Ponneke leren een lied over kinderen in de wereld die geen schoen hebben om op te zetten. Samen zetten ze hun schoenen op voor die kinderen.

In het verhaal heb ik zowel standaardtaal- als dialectpassages geschreven.
De deelnemers maken een schoen van papier en schrijven daarin hun eigen bevindingen op m.b.t. het verhaal. Ze leren het lied ‘hoefiezer’. Het kan tweestemmig gezongen worden met eenvoudige muziekbegeleiding. De schoenen worden op de wand geplakt. Op uitstekende stenen of schoorstenen staat een collectie sinterklaasboeken. Misschien komt Sint en Piet ook even kijken.
Deze activiteit o.l.v. een plaatselijke acteur, zanger kan meerdere woensdagmiddagen duren.

hoefiezer

vuur de kinger óp de welt
vroag iech an d’r tsinterkloas
e paar sjong um aa tse doeë
vuur de kinger óp de welt
vroag iech an d’r sjwatse piet
um doa printe in tse doeë

in de tsiedónk sjtong e bild
van e kriesjend hongerkink
in d’r drek óp bloese vus
um d’r mónk ‘ne vleiekrink
alle lü va jónk bis aod
zoeëjet lieët diech doch nit kaod

tsinterkloas zie wiese peëd
woeëd e hoefiezer ins kwiet
dat loog bij ós óppen sjtroas
nit jevónge durch d’r Piet
doe laat iech ’t bij d’r sjong
en doa dizze wunsj bij dong



Kerstmis

Aan de woordenwand hangen lantaarns. Als ze geopend worden gaat in de lantaarn een lichtje branden en klinkt een kerstlied (principe van kerstkaarten met melodietjes). In iedere lantaarn zit een verhaal of gedicht, dat de kinderen in zoveel mogelijk verschillende talen op een woensdagmiddag schrijven. Op de uitstekende stenen staat nu een collectie kerstboeken.

Carnaval

De kinderen leren het lied ‘sjun dat vier ós versjtunt’. Het lied heb ik geschreven, omdat carnaval een feest is voor iedereen. Dus ook voor kinderen, waarvan de familie uit een ander taalgebied komt.

sjun dat vier ós versjtunt
mit wöad die ós danse dunt
d’r weg tsezame junt
sjun dat vier ós versjtunt


óp ‘t Belsj doa kalt me Belsj
in Eng’land zeët me air
en vier hant hei ós wöad
doch wat sjnapt de janse eëd
kiek iech noa diech en laach
da witste iech han diech jeer

baklaf is lekker zus
majmon e loestieg deer
die wöad zint vuur ós raar
ee dink is jaar nit vreëm
kiek iech noa diech en laach
da witste iech han diech jeer



De kinderen beschrijven feesten en gebruiken in andere streken, landen. Ze maken hierbij gebruik van naslagwerken of eigen ervaring. Samen knippen en plakken ze een grote clown, waarop de teksten geschreven worden (recht, schuin, ondersteboven). De clown hangen ze op de woordenwand. Op de uitstekende stenen staat een collectie carnavalsboeken. (of overeenkomstige feesten). Bij de afsluiting lezen de kinderen de teksten voor. Ze krijgen een button met de opschrift ‘sjun dat vier ós versjtunt’.

Voorjaar

Naar een idee van Gabriele Gellings werken de kinderen in een workshop gedichten schrijven. Ieder kind krijgt een pakje blaadjes. Hierop maken ze drie woordvelden

- je lievelingsdier
- iets beschrijven van een bepaalde afmeting (met de handen aangeven)
- het mooiste woord

De blaadjes met de woordvelden gaan aan de kant en ze schrijven op een leeg vel papier een gedicht over wat spontaan op dat moment in jezelf opkomt. Het hoeft niet te rijmen, als het maar ‘ranja’ is.
Ranja is aanmaaklimonade. Als je het water eruit haalt blijft de pure ranja over. Zo moet je dat ook met gedichten doen. Iets schrijven en de woorden die eigenlijk overbodig zijn doorstrepen. Wat overblijft zijn de woorden die nodig zijn voor het gedicht.
De gedichten worden aan afbeeldingen van pluis gehangen. Vanuit de wand kunnen ze verder vliegen, zodat er weer nieuwe gedichten uit groeien. Met behulp van dialectschrijvers worden gedichten vertaald. De kinderen maken een keuze voor de dialectvoordrachtwedstrijd. In een aparte bijeenkomst wordt de kunst van declameren geoefend. Op de uitstekende stenen staat een collectie kindergedichtenboeken.

Declamatiewedstrijd

De verhalen en gedichten hangen aan ballonnen die door de bibliotheek zweven. De bezoekers kunnen de werken van de kinderen lezen. De uitslag van de wedstrijd wordt aan een grote pluis, gemaakt door een kunstenaar op de woordenwand gehangen. Het woord ‘pluus’ komt in losse letters op de wand. Zo heet voortaan de wand.
Het volgende jaar kan volgens hetzelfde model gewerkt worden. Natuurlijk moeten er variaties gemaakt worden. Ook zijn andere thema’s denkbaar. Een redactieteam kan ieder jaar een nieuw programma samenstellen. Belangrijk is wel de deskundigheid van dit team en andere medewerkers. Ze moeten kennis hebben van de levensontwikkeling van kinderen.

Taal ontluikt in een kind als een bloem.
De klanken zijn het zaad dat drijft op de adem.
Ze vinden een bed van woorden
om te rusten in een verhaal.

Wim Heijmans, Kirchroa 2005



Dialect in het basisonderwijs

Leef lu. (dialektgroep Gemeente Kerkrade)

Inne plaan ópzetse vuur 't dialek-óngerwies is besjtimd de muite weëd. D'r dialek sjteet kótbij 't leëve. Jet wat vuur jód óngerwies jans wiechtieg is. 't Is noen eemoal zoeë, dat wat duchleëft is, langer bliet hange. Doa kan me zie vuurdeel va han. E kink wat ziech heem veult verburgt ziech nit, lieët ziech zieë. Dat danst, zingt, laacht, sjpieëlt. Vräut ziech. Hat nit 't jeveul jet kwiet tse weëde. Veult ziech riech en wil dat jeer dele mit angere. Alling 't jevoar van inne plaan is, dat de rejele tse wiechtieg weëde. Dat d'r structuur d'r inhoud uvversjtiegt. Dat 't ing laistoeng weëd. 't Jeveul va ziech heem veule versjrómpeld. De vräud voetsjpeult in de baach va scores, toetsen, testen. Verdampt in d'r wónsj um alling mar jet tse weëde. Vöal tse tse bezitse. Dat 't jeet um 't han en nit 't zieë.
Noen jraad 't dialek-óngerwies is jing laistoeng, mar mieë 't jeveul ing ejeheet tse han. Doarum kan me doa vrij mit um joa. Natuurlieg is 't doadurch waal vrijblievend. Me kan 't doeë of nit. 't Hingt van d'r zin aaf wievöal tsiet me draa jieët. Doa kan me nit vöal a endere. Conferenties han iech mitjemaad. Zoeëjaar óp 't Ministerie van Binnenlandse Zaken i Den Haag bin iech bij de Streektaalconsultatie van Europarlementariërs jeweë. Mitjlied jeweë van Veldeke educatief wat inne tsaarte doeëd jejstórve is. Mit an de wieg jesjtange van D'r Kingerkalkloep Kirchroa in de Bibliotheek. Deë noeëts hat kenne oeswase. Landelijke Sreektaalfunctionarissen jesjproache en aajesjpoord de heng inee tse sjloa. 't Is nit van eëd aafkome. Óngerzuk noa wat passeert mit de dialekbucher van d'r Road vuur 't Limburgs in de sjoeële, is noeëts oes-jeveurd. Iech zoos in de redactie van 't Jeugdmagazine Veldeke dat van de bucherwaech noa de koeltoerwaech jong. Doanoa hat 't e ónjewis besjtoa kraeje. 't Is nit mieë verbónge an ing manisfestatie. En jraad in ing manifestatie wie de Kingerbucherwaech ligke kanse. Mit e eje Kirchröadsj jeugdblad vuur de sjoeële. Ing plaatsj krieje in de Nationale Kingerbucherwaech. Dat blad in die waech oesdele óp de sjoeële. Professioneel oes-jeveurd rónk 't thema van de Nationale Kingerbucherwaech. Me profiteert van de landelijke pr. en losse de kinger mit dialek in contact kome. Doabij is de kingbucherwaech populair. Vuur de köste doa is jeld vuur. Wen de provincie mieëdere tonne euro's kan jeëve an inne tv.soap, mósse ze zicher jeld han vuur Dialekt-educatie. En de jemeende hat inne pot vuur promotie tswekke. Mit ós eje Kirchröadsjer Kingerbucherwaechblad zetse vier Kirchroa in die waech óp de kaat. I Den Haag hoeët iech, dat zicher vanaaf 't Limburgs ing officiële Streektaal is woeëde, extra jeld is. Jeld vuur inne jouwe tswek. Dat is 't 'dialekóngerwies.     
Sjproach is karakterbildend. En hilt de koeltoer i sjtand. Ziech versjtoa i sjproach en i umjank óch mit lu oes angere koeltoere, is ing verwórvenheet. Iech han ervare dat kinger  oes anger leng 't intressant vinge um mit tse doeë in ós sjproach. 't Is jraad of ze ziech herkenne in ing minderheidstaal. Doabij dreëgt 't kenne va mieëdere sjproache bij an 'de ontwikkeling van 't linguïstische taalgebied in de hersenen' zoeëwie dat durch jelierde aajejoave weëd.
Lierare wat weërhilt uuch nog um mit de hiezieje sjproach an d'r sjlaag tse joa. Vangt aa in de Kingerbucherwaech. Mit e richtieg blad vuur de sjoeële. Kiek wat-s te nog mieë kans doeë. Mit Kirchröadsjer lidjer 't joar rónk. Kingerbucher in 't plat, ze zunt d'r. Bilderbucher zunt jans wiechtieg. Me kan zieë wat me leëst. Jans ainfach bejinne en lanksaam wase noa vaste vorme. Jeld is doa. Noen nog d'r wil. Jans ainfach 't jeer wille doeë. Dat is zoeë wie zoeë d'r basis vuur vöal. Zicher in 't óngerwies. Sjoeëljuffrauw en sjoeëlmeester is me doch vuur 't leëve. Los Kirchroa leëve.
In 't verleie han iech mieng jedanke en plane uvver dialek-óngerwies óp papier oes-jewirkt. Wil me mieë wisse, kan me ze leëze óp mieng site: www.wimheijmans.nl  (ónger teksten/artikelen.)
Dialek-óngerwies is de muite weëd. De kinger verdene 't.
Jrus en los joa,
d'r Wim Heijmans.

Spellingsmethode Limburgse taal
(aantekeningen bij deze methode voor de Limburgse basisscholen en gepubliceerd in Veldeke)

Taal wordt geboren uit klank, komend uit het diepste van de mens: het gevoel. Die klanken worden ook neergelegd op papier, getekend. Ze worden gevan­gen in taalwetmatigheden. Ze worden daar zelfs in vertekend. Dat is een belemme­ring van onze meest oorspronkelijke expressie.

Een te grote aan­dacht voor de vorm gaat ten koste van de inhoud. Dat een aantal afspraken de taal als communicatiemiddel ten goede komen, is duidelijk. Maar deze regels mogen nooit te hoge drempels zijn, anders gaat dit ten koste van de individuele taalbeleving. De motivatie om te komen tot een beter taalbegrip moet gevonden worden in de oorsprong, de emotie van het individu. Laat de vorm groeien in het licht van de inhoud. Voor de lesgever betekent dit dat er veel aandacht moet zijn voor de klank van de woorden. Klankvorming wordt verkregen door het vertellen van verhalen. De verhalen die ontstaan in de emotie van de leerkracht zijn het meest geschikt. Zij ademen de sfeer van de groep. Bovendien zijn ze een reflectie op hetgeen wat in de groep gebeurt en vormen ze een voedingsbodem voor wat nog komen gaat. Op deze wijze ontstaat een wisselwerking tussen leerkracht en leerlingen. De schildering van de groepssituatie in de fantasie van de leerkracht lokt reacties uit van de leerlingen. Wat weer stof is voor een nieuwe bezinning.

(citaat uit de toelichting bij de verhalencyclus ‘Meester, ik weet het niet, maar ik vind het wel leuk.’ Van Wim Heijmans.



Een onderwijsmethode krijgt zijn waarde door de plaats, die ze inneemt. Zie je ze als een vaardigheid, dan leg je ze langs een meetlint en wordt ze gekoppeld aan een prestatie. Zie je ze als een beleving, dan krijgt ze de plaats die in het bovenstaande betoog aangegeven wordt. Ik kies voor het laatste.

De dialectmethode van Veldeke is een stimulans om het dialect een serieuze plaats te geven binnen het onderwijs. De leerkrachten moeten er speels mee om gaan en naar eigen inzicht opnemen in hun lesprogramma. Het besef, dat dialect een verrijking is voor de taalbeleving van de kinderen, is een motivatie om speels met de methode om te gaan. De dialectmethode is een kapstok en een bron van vreugde voor het onderweg zijn samen met de kinderen.

Binnen het onderwijs moet ze niet geïsoleerd worden, maar samen met andere activiteiten een bijdrage zijn in de ontwikkeling van de kinderen.

Met liederen zingen en verhalen vertellen in de eigen taal kun je niet vroeg genoeg mee beginnen.

De taal wordt met de paplepel ingegeven. Ik kies voor de moedermelk. Dit hebben wij voor op de standaardtaal.

Kerkrade 2005
Stimulering van dialect in het basisonderwijs
(een werkplan voor Veldeke-educatief)

Om optimaal te werken, moet er een structuur zijn die van twee kanten werkt. Een op bestuurlijk niveau en een vanuit de basis. Ze zullen elkaar ontmoeten waar het uiteindelijk omgaat, het kind.

Bestuurlijk.

Schoolbesturen, Pabo’s, OBD’s zullen doordrongen moeten worden van het belang, dat dialect heeft in de emotionele ontwikkeling van het kind. Dan kunnen projecten ontwikkeld worden voor het basisonderwijs die opgenomen worden in het reguliere onderwijspakket.

Basis

Scholen stimuleren aan activiteiten deel te nemen, zoals voorleeswedstrijden, kinderboekenweek, workshops (poëzie, liedjesschrijven, vertalen, zelf schrijven, enz.). Ze moeten regelmatig handreikingen krijgen met ideeën om praktisch te kunnen werken.

Een redactie van enkele dialectschrijvers met een ruime visie op de ontwikkeling van het kind kunnen hiervoor zorgen.(emancipatorische gedachte: een kind is mens en heeft zijn eigen waarde).

Zij schrijven zelf, selecteren materiaal van anderen of vertalen werk uit het Nederlands, cq. andere taalgebieden.

De handreikingen moeten professioneel uitgevoerd worden. De financiering kan gebeuren door de overheid, sponsoren en de scholen zelf. Het werk op bestuurlijk niveau is hierbij van groot belang.

De leerkrachten moeten het gevoel krijgen, dat ze er iets van zichzelf in leggen. Dit stimuleert het identificatieproces bij de kinderen. Daarom mogen de drempels niet te hoog zijn.

- Lees verhalen van anderen voor, maar probeer op je eigen wijze een eenvoudig dialectverhaal te schrijven.

- Houd je bezig met poëzie. Laat je niet tegenhouden door rijm en ritme, maar plaats beelden bij elkaar die je een apart gevoel geven.
- Leer de kinderen liedjes die passen bij de jaarfeesten.
- Schrijf bijv.eens een lied voor het carnaval, waarin je op eenvoudige wijze iets vertelt. Ik schreef een lied over tolerantie, ‘sjun dat vier ós versjtunt.’ De kinderen kregen een button rond dit thema. (Er is wel altijd een potje waaruit dit betaald kan worden.)
- Zorg voor een dialectpagina in de schoolkrant of de op de site van de school. (links naar andere scholen)
- Ook de bovenstaande tips worden exemplarisch uitgewerkt in de handreikingen. Daarom moet naast de redactie van schrijvers een eindredactie functioneren, die het complete pakket aan het basisonderwijs aanbiedt.

Wim Heijmans
Limburgse taal op de basisschool
(een onderwijsprojekt voor de basisscholen, aangeboden aan Veldeke-educatief)

Elke vogel zingt zijn lied - Jidder vüejelsje zingt zie lid

De Limburgse taal op de basisschool zal zijn plaats kunnen krijgen als dit spelenderwijs gebeurd. Uit ervaring weet ik dat het prentenboek een uitstekend middel is.
Het prentenboek heeft de mogelijkheid om de beelden voor zich te laten spreken, los van de woorden. Zo zijn ze ondersteunend voor wie de tekst niet helder is. Door het boek voor te lezen en tegelijkertijd te tonen, wordt het beeld en de taal met elkaar verbonden. De stap naar zelf lezen wordt gemakkelijker, zeker voor kinderen uit andere taalgebieden.

Aan de hand van een voorbeeld laat ik zien hoe een onderwijsproject kan zijn. Hiervoor heb ik gekozen voor het prenten­boek "De naat van de blauw klone." De tekst is tweetalig: Nederlands en Kerkraads.
De Nederlandse tekst en prenten zijn voor alle boeken hetzelfde. Het dialect moet aangepast worden aan de plaats of streek, waar het boek wordt uitgegeven.

Het verhaal gaat over een land waar de duisternis als een deken op het land ligt. Wat de mensen ook bedenken om het licht te laten terugkeren, het zijn schijnoplossing en het verlangen naar de tijd van het licht wordt alleen maar groter. Tot op een nacht een meisje haar huis uitwandelt en de duisternis trotseert. Zij zingt een lied wat alleen uit klanken bestaat. De tonen zingen het zwart om haar heen blauw. 't Is genoeg om te zien. Steeds meer mensen sluiten zich bij haar aan .'t Wordt een lang lint. Een lint van vreugde. Een lint van blauwe clowns. Zij wandelen een berg op zo hoog tot ze het licht kun­nen aanraken. Daar zijn ze blijven wonen.

De achterliggende gedachte van het verhaal schept mogelijkheden voor het onderwijs.
- Het spreekt van differentiatie, ieder zoekt op zijn eigen wijze oplossingen en eenwording, samen een lint vormen.
- De ogen niet sluiten voor de realiteit.
- Door geloof in eigen kunnen en kennen scheppend bezig-zijn in de realiteit. Waardoor de werkelijkheid evolueert.
- 't Universeel karakter maakt het toegankelijk voor alle kin­deren, ongeacht leercapaciteiten of afkomst. Dit laatste krijgt een extra dimensie doordat onze samenleving steeds meer multicultureel wordt.
- Menselijke gevoelens als verlangen en geloof nemen een cen­trale plaats in.

Organisatie

Voor de kinderboekenweek biedt Veldeke het prentenboek, bege­leid met een lesbrief aan de Limburgse basisscholen aan. Een uitgever brengt geruime tijd eerder het boek in het landelijke circuit. Dit is propaganda voor de Limburgse aanpak, bovendien wordt er gebruik gemaakt van de landelijke uitstraling van de Kinderboekenweek. (Het dialect in het prentenboek kan vervan­gen worden door een buitenlandse taal of talen. Voor de Lim­burgse uitgave moet eveneens een keuze gemaakt worden, welke dialecten gekozen worden voor de verschillende versies van het boek. De Nederlandse taal is in alle versies standaard.)

Programma

Een aantal weken voor de kinderboekenweek maken de kinderen versieringen voor het boekenfeest. De kinderen van groep 4 t/m 8 schrijven verhalen en gedichten. De groepen 1,2 en 3 maken tekeningen. Een jury van ouders en leerkrachten kennen per groep een drietal griffels in de vorm van bijv. een boek toe. Het werk van de winnaars wordt afgedrukt in een speciaal boe­kenweekgeschenk voor alle kinderen van de school.

Op een dagdeel in de boekenweek worden een aantal workshops georganiseerd.
Het programma start met een ludieke activiteit geïnspireerd op het thema van de boekenweek. Dit laatste geldt ook voor de invulling van de workshops. Op een centrale plaats verzamelt zich de hele schoolgemeenschap. Bij bijv. het thema heksen komen twee heksen die de kist met de griffels wil wegtoveren. Gelukkig komt een fee, die de heksen wegjaagt en met veel rook de kist opentovert. De griffels worden uitgereikt. De kinderen bezoeken de workshops. Volgens een vast schema doorlopen ze het circuit. De inhoud van de activiteit moet afgestemd zijn op de tijdsduur van het bezoek. Op een vasttijdstip wisselen de groepen.

- knutselen: heksenhoeden knippen en plakken van karton
- toneel: een feeënverhaal
- schoolkrant: boekenpuzzel
- t.v.: speciale boekenweekuitgave
- dans, zang, muziek: onderwerp toveren
- schoolradio: geluidenquiz
- voorleeshoek: het prentenboek, de naat van de blauw klone.

De prenten hangen op ware grote aan de muur, een leerkracht of ouder leest het verhaal voor terwijl hij langs de prenten loopt, van iedere bladzijde wordt eerst de Limburgse versie gelezen en dan de Nederlandse, de aandacht blijft voor de kinderen die niet alles verstaan of voor de Limburgse kinde ren de nieuwsgierigheid naar hoe het in het Nederlands klinkt, aan het slot van het verhaal zoeken de kinderen een plaats in de ruimte en beelden samen met de verteller de prenten uit van het verhaal, ze eindigen in een lang lint dat vrolijk nog eenmaal langs de prenten loopt

Differentiatie

De activiteiten in de workshops kunnen ook afgestemd worden op het verhaal van de naat van de blauw klone.
In plaats van een gezamenlijke opening komt een afsluiting, waarin de resultaten van de workshops getoond worden.

- decor: iedere groep schildert een deel van de berg uit 't verhaal of schildert zichzelf op de berg
- voorleeshoek: zie boven
- dans, zang, muziek: onderwerp clowns, licht, in "t Limburgs
- knutselen: een puntmuts van blauw crêpepapier en kartonnen rand
- schminken: sterren
- toneel: een improvisatieverhaal over clowns die sterren zien als ze optreden door ergens tegenop te lopen en 's nachts echte sterren zien als het stil en donker is, de sterren dragen de namen van het publiek, ze acteren mee

Op de centrale plaats in de school is de afsluiting. Er kunnen attributen uit het verhaal die in een eerder stadium gemaakt zijn, staan zoals lantaarnpalen, een berg van papier-maché, een zwarte deken aan het plafond. De decorschildering is de ach­terwand. De kinderen dragen de mutsen, zijn geschminkt. Het is donker, een kind neuriet, het wordt licht, de muziek speelt, de kinderen zingen en dansen het clownslied. De griffels worden uitgereikt.

Eigen thema: Ieder vogeltje zingt zijn lied.
De activiteiten worden geïnspireerd door dit thema.

In het project kunnen pabostudenten een centrale rol innemen.
organisatie: besprekingen met leerkrachten en ouders
- tijdpad voorbereiding, uitvoering,
- bezetting leerkrachten, ouders, specialisten
- materialen
- kosten
- verslaggeving

uitvoering:
- acteren
- musiceren
- tekst schrijven
- componeren
- choreografie

Zij kunnen ook als groep meerdere scholen bezoeken om het project voor te bereiden en uit te voeren.

Aantekening:

- kosten
- uitgever
- keuze literatuur
- rechten schrijver en illustrator
- hoeveel exemplaren per school
- evaluatie

Voortgang

Na deze opmaat zijn thema's als kerstmis en sinterklaas geschikt om 't taalproject te continueren. Ze hebben van nature de aandacht zonder dat er van alles bewerkstelligd moet worden. Aan de scholen worden pakketten aangeboden met boeken conform het thema. De pakketten bestaan uit een prentenboek, een nieuw verhalenboek, bestaande boeken en een literatuurlijst.

Carnaval, Pasen, vakantie zouden de volgende thema"s kunnen zijn. Of een keuze maken uit de seizoenen, tradities als bijv. St.Maarten, uit het persoonlijke leven: geboorte, dood,vreug­de, angst.

Het aanbieden van een pakket kan net als bij de kinderboeken­week in projektvorm gebeuren met telkens andere accenten. Bij­voorbeeld een dialektwedstrijd voor en door kinderen, schrij­vers, artiesten die scholen bezoeken, toneelstukken, musicals, zangfestivals, workshops samen met de ouders, de buurt. Dit laatste past vooral in de ontwikkeling van het onderwijs in de richting van de brede school

Met de schoolbesturen kunnen afspraken gemaakt worden omtrent de financiële bijdrage aan het project. Door de pakketten in de vorm van een abonnement aan te bieden is de voortgang van het taalproject op lange termijn gewaarborgd.

Op deze wijze zullen allerlei soorten boeken proza, poëzie, informatie, hun weg vinden naar de scholen. Maar op de eerste plaats moeten we ons richten naar zoveel mogelijk kinderen. Daarom mag het niet te moeilijk zijn en de fantasie van de kinderen aanspreken.

Taal is oorsprong, moedermelk. Het komt uit het diepste van de mens, het gevoel. Wanneer ik in het wezen van een mens wil komen, zal ik in zijn taal, in zijn klanken moeten komen.

De leerkracht is voor de kinderen een belangrijk identificatiefiguur. In de klank van zijn stem draagt hij de warmte waarin de kinderen zich koesteren.


Kerkrade, 16 april 2002

Wim Heijmans

Aantekeningen

Organisatie

In het kader van de taalstimulering zijn projecten ontwikkeld waar het dialektproject ‘Ieder vogeltje zingt zijn lied’ ingepast kan worden. Er gaan impulsen vanuit die een bijdrage leveren in de ontwikkeling van de moedertaal. Om deze reden komt het in aanmerking voor financiële ondersteuning van provincie, gemeente en schoolbesturen.

Interesse kweken bij Pabo’s, basisscholen, onderwijs-begeleidingsdiensten. Een professioneel uitgevoerde lesbrief is hierbij van belang.

De projectleider moet professioneel zijn en werkt nauw samen met een redactieteam. Zij ontwikkelen projecten met schrijvers, tekenaars en onderwijsdeskundigen.

Het project staat onder toezicht van de kommissie educatie.

Financieel

Startprojekt boekenweek

prentboek

lesbrief

kinderboek

ontwikkeling, pr

mailing
AFSCHEID VAN HET ONDERWIJS
(Mijn afscheidsspeech op donderdag 23 juli 2009)

Leef lü

Gisteren ging ik door het raam naar huis. Net zoals het ooit begon, op de Blijde Boodschapschool. Het was toen de tijd van Annie MG. Schmidt. De kleinburgerlijkheid werd aan de kaak gesteld. Niet meer platgetrapte paden bewandelen, maar een eigen weg banen. ‘Vandaag gaan we door het raam,’ zei ik. De kinderen in de klas straalden. Ze roken een avontuur. Het kon een hoofdstuk zijn uit Guus Kuijer’s boeken. Trouwens een verademing deze schrijver. Hij inspireerde mij. Zijn beschouwend werk ‘Het geminachte kind’, verdient een plaats in de boekenkast van leerkrachten.
Herman van Veen stapte in zijn kinderserie ‘Herman en de vijf’ iedere aflevering door een schilderij. Hij speelde zo het spel van het tijdloze. Een aflevering ging hij door een raam. Een grote woestijn binnen. Hij ontmoette er kinderen uit een andere cultuur. Hij danste met hen woordloos op klanken. Communicatie heeft niet veel woorden nodig. De kinderen lachten. Toen hij terugkwam nam hij hun herinnering mee in zandkorrels. Een schoen vol. Hij schudde ze uit over de vloer. Een oneindig strand in zijn kamer. Een houvast, een veilig gevoel. Niet beredeneerd, maar gevoeld en begrepen. Het kon allemaal. De jaren 80 waren ver weg. Het management gloorde nog niet aan de hemel.
Op de televisie, zag ik eens een onderwijzeres in een Afrikaans land. Onder een grote boom zaten zeker honderd kinderen. Zonder pennen, boeken, schriften leerden de kinderen lezen en schrijven. Ze schreven met een stokje in het zand. En ze zongen. Zo gelukkig waren zij. Gelukkig met zo weinig en o zo veel. Ze speelden het spel van het onderwijs. Het gaat niet om de knikkers, maar om de kleuren. Veel kleuren heb ik in die jaren gezien. Dit is mijn geluk.
Ik groeide op in een gezin waar de padvinderij een plaats innam. Waar het cabaret tussen de schuifdeuren een feest was. Ik had een moeder, die zong. In voor- en tegenspoed. Ze koos voor haar kinderen en niet voor een mogelijke zangcarrière. Mijn vader had een grote afkeer van alles wat met militarisme te maken had. Het pacifisme werd me zo met de paplepel ingegeven. Ik ben een paar jaar na de oorlog geboren. De littekens waren er nog. Kogelgaten in de muren. Op de speelplaats van de jongensschool hadden nog kanonnen gestaan.
Als kind speelde ik graag schooltje. Ik wist het zeker, ik wilde schoolmeester worden hoe dan ook. Mijn tienertijd was in de jaren zestig. Ludiek en vol van engagement. Welzijn van meer waarde dan welvaart. Ik werd onderwijzer en kwam op de Blijde Boodschapschool. Die school ademde de tijdgeest in een ongebreidelde creativiteit. Levensecht en duidelijk naar elkaar toe. Je maakte het werk van je voorganger af en bereidde het van je opvolger voor. We waren continu in gesprek. Voor school, na school, eindeloze speeltijden en privé. Voor leerlingenbesprekingen waren geen systemen nodig. Hoogstens een kladje. We waren er voor elkaar en daarom zijn ze er nu nog.
Met Carla woonde ik in een huis in de Erpostraat, waar een hippiesfeer hing. Kinderen kwamen er na school spelen. Later kregen we zelf kinderen. Lieke en Sanne werden geboren. Iedere dag een geschenk. Bij ós hingt e kleuntje an de vinster en danst in de zon.
Ik leerde van het leven. Leerde van Harrie, het spel van harmonie en disharmonie. Leerde te houden van een kerk met een menselijk gezicht. Een kerk zonder kansel van wetten, maar met een uitgestoken hand.
Na de afbraak van het gebouw in de Geurtsstraat kwam ik in de container. Eigenlijk een enclave. Je kon er door het raam gaan. We droomden van een nieuwe school. De Oostenrijkse schilder en architect Hundertwasser zou een school ontwerpen met veldbloemen op het dak. Daarentegen kregen wij een parkeergarage. Een pedagoog zei nog niet zo lang geleden tegen mij. Het belangrijkste wat een leerkracht moet kennen, is houden van kinderen. Daarom zaai de veldbloemen van het dak in de harten van de kinderen.
Op de hoofdakte had ik een herexamen voor Nederlands, dialect lag me blijkbaar toen al beter. Maar een subliem resultaat met pedagogiek. Enkele klasgenoten uit die tijd gingen pedagogiek studeren in Amsterdam, Nijmegen. Ik zag ze in de vakanties, Ze vertelden schitterende verhalen en dat net in de jaren 60-70. Maar op de Blijde Boodschapschool hadden we een projectgroep, Sjersjee. Ik wilde niet met ze ruilen. Ik ben in het Rolduckerveld gebleven met heel mijn hart.
Laatst, op oudejaarsdag, midden op de dag werd Lei Albert begraven. Bouwpastoor van de Blijde Boodschapkerk. De kerk waarin het altaar een ontmoetingsplaats was, met een fascinerend lichtschouwspel door een bijbels raam. Lei was voorzitter van het schoolbestuur. Hij heeft mij in 1969 benoemd. Praktisch 40 jaar later werd hij begraven op de scheiding van jaren. In een kerk die dreigt te worden afgebroken. Die eigenlijk al afgebroken is door die geestelijken die van het bijbelverhaal dogma’s en wetten maken. Dag Lei, je kende mijn naam en wist waarvoor ik stond.
Dit jaar was voor mij de laatste eerste communie. Boven op de kerktrappen stond een stoel voor me klaar. Ik zong samen met de eerste communicanten om me heen bij gitaarmuziek een optimistisch lied. Wat een afscheidscadeau voor een schoolmeester. Geschonken door lieve mensen.
Nog effe. Wie döks han iech dat jehoeëd. Wa Peter. De jonge van d’r balie. D’r moeziekkaliesje balie. D’r Wiel mit de jiettaar. D’r Hub mit d’r monneka. En d’r Peter huit de moas. Dank dat uur vuur miech doa woat. Jemindlieg woat uur ’t mörjens d’r ieëtsjte jrós en went iech noa heem jong d’r letste.
Jos. Vier kanne ós al jans lang. Oeëts zose vier an d’rzelfde dusj in d’r èszaal óp de kossjoeël bij de breur. Joare sjpieëder zoge vier ós werm. Noen jidderinne an zienne eje dusj. Vier kroge ing fusie durch d’r haos jeduit, woa vier nit um jevroagd hauwe. En jaaroes nit de maneer woa-óp. Mar vier hant óp ós eje kraf, oane hölp va duur sjpetsiejaliste, ós liere respektere. Jister jong iech durch de vinster. Hü junt vier durch dezelfde duur.
Absjied van De Veldblomsjoeël. Boxmeer is natuurlieg bij miech blieve hange. Vuural de vrundsjaf die iech doe vólt. En is doa nit mieë uvver tse zage? Nit nüedieg. In de oavendzon kanne wólke dun weëde. Absjied nim iech hü bij inne kloare himmel. Vier maache jet jemuutliejes d’rva. Wieër vier iech ’t fes mit ’t Carla, Lieke, Martijn. Sanne, Harrie in d’r september. Mit ’t Zwitserleëve jeveul van Movare noa de Toscane.
’t Team wil iech zage. Iech bin durch de janse sjoeël kómme en han welkom jevóld. Mar iech mós óch zage, inne eje groep, doa likt toch mie hats. Doa weëd de hits van d’r daag jevóld. Doa weëd jekrèsje en jelaachd. Doa is ’t leëve leëvensweëd. De letste tsiet hoeët iech dökser, vier zient diech toch nog wal ins. Iech meen. Auw beum jeëve vöal sjatte. Jong beum hant vöal lit nüedieg um tse wase. Doarum verplants iech miech. Wat iech hingerlos, zunt bleer. D’r herfswink zal ze üch mit engelevlüejel bringe. Los ’t üch jód joa. Iech jon, inne sjrit wieër wie de horizon.
Dank.



de rees waad
iech jon
mit d’r fiets
de jiettaar óp d’r ruk
in mieng tèsj
nim iech mit
e vroagtseeche
ing troan
kloar wasser
frisje loeët
e werm nès
óp mieng sjouwer
ing doef van vrid
i mieng mutsj
mieng jedanke an diech

rees waad
nog effe
iech kom

iech jon
doe bliets
bij miech

Publikatie met als thema dialektlithurgie in tijdschrift EN TOCH, jaargang 30, no. 3, september 2009

 

Moddersjproach

 

Liridona rent over de stoep. Op de hoek van de straat wacht Shilova, haar vriendinnetje. Samen gaan ze naar school. Dit doen ze bijna iedere schooldag. Beiden komen ze uit Kosovo. Ze zijn gevlucht voor de oorlog. Shilova woont al heel wat jaren in Nederland. Liridona pas een jaar. Maar ze spreekt al behoorlijk Nederlands. De twee meisjes vinden het spannend om Nederlands tegen elkaar te praten.
‘Nederlandse woorden uit jullie monden klinken leuk,’ zegt de meester op school.  Vanmorgen komt Shilova alleen naar school.
‘Meester er is iets ergs gebeurd met Liridona. Gisteravond kwam de politie hun huis binnen. Ze hebben de vader meegenomen. Liridona huilde.’
‘Waar is Liridona nu?’ vraagt de meester.
‘Weet ik niet. Bij haar thuis waren de gordijnen dicht.’
’s Middags komt Liridona naar school. Ze is helemaal van streek. Uit haar mond klinken geen Nederlandse woorden. Ze spreekt haar moedertaal. Shilova legt uit wat ze vertelt. De vader zit in de gevangenis. Ze worden het land uitgezet. Ze zijn illegaal hier. Liridona gaat terug naar Kosovo. De Nerderlandse woorden laat ze achter. Ze reist naar de oorsprong van haar bestaan. Hoe bedreigt dat ook is. Haar moedertaal biedt geborgenheid. Waarschijnlijk haar enige zekerheid.
In mijn kindertijd was de taal van de kerk Latijn. Verschillende misgebeden en liederen kende ik feilloos. Hoewel ik er niet veel van begreep. In mijn missaal stonden twee kolommen tekst. Links Nederlands en rechts Latijn. Het Latijn vond ik spannend door het ongewisse. Zoals veel wat met de kerk te maken had. Ik relateerde het met feesten en daarin vond ik de zin. Later wilde ik meer begrijpen. De opgang van het Nederlands in de liturgie vond ik een verademing. En zeker als er priesters waren die een stap zette in de richting van het dialect. De liturgie werd een feest op zich. Er werden dialectmissen geschreven. Vaak in het kader van het carnaval. Maar ook liederen voor de kerst. In Kerkrade is een veel gevraagd lied bij eerste communies het lied ‘inne sjunne daag’. Het Sint Maarten verhaal wordt ieder jaar met Nederlandse en Kerkraadse passages verteld. Er zijn kerkkoren die in hun repertoire dialectliederen hebben voor de gewone eucharistievieringen. Steeds vaker worden bij huwelijk en doopsel dialectteksten voorgedragen. In crematoria is een afscheidswoord in de moedertaal een cocon van troost.
De kracht van het dialect is de oorsprong. Het is met de paplepel in gegeven. Sterker nog het is moedermelk. De klanken omhullen, koesteren. De woorden zijn tekens van de diepste gevoelens. Wellen op uit de bron van de ziel.
De kinderen op mijn school zingen het lied ‘sjun dat vier ós versjtunt’. Verstaan in de zin van begrijpen en in de zin van acceptatie. In de coupletten is zelfs Turks en Kosovaars verwerkt. Liridona zong lachend het Kerkraadse lied. Uit haar mond werd een nieuw geluid geboren. Kerkraadse woorden met een Kosovaarse tongval.
Hartverwarmend. Communio.
Onbegrensd land. Welkom Liridona.
‘Sjun dat vier ós versjtunt’.
Zing de kerkdeuren open.    

 

Wim Heijmans 2009