weekverhaal week 36

Beginnen

Kinderen rennen over de speelplaats. Bij de schoolpoort staan vaders en moeders. Ook opa's en oma's. Vandaag begint weer de school. De vakantie is voorbij. Rob, Ron en Lesley staan bij elkaar. Ze praten een beetje. Niet veel. Ron peutert in zijn neus. Rob steekt bij hem een vinger in het oor.
'Ik help je een beetje.' 
Ron duwt hem weg.
'Rob, ik heb geen zin in grapjes.'  
De eerste schooldag. En de vakantie was zo leuk. Samen hebben ze fijn gespeeld. Nu weer naar school. Nee, ze hadden liever vrij. Meester Guus komt op de fiets. Bij de schoolpoort stapt hij af. Op zijn rug draagt hij een rugzak. De fiets zet hij naast de schooldeur tegen de muur.
'Ik ben er, we kunnen beginnen.'
'Wacht,' roept de directeur. Hij staat midden op de speelplaats.
'Eerst moet ik nog toeteren!'
'Dat was ik helemaal vergeten,' lacht Guus. 'Door de vakantie ben ik dit helemaal vergeten.'
Kevin staat naast hem. Ook Rob, Ron en Lesley komen dichterbij.
'Wie ben jij.' vraagt Kevin.
Guus strijkt met een hand door de haren.
'Ik ben ik.' 
'Dat kan niet,' zegt Lesley. 'Ik ben ik. Jij bent jij.'
'O,' roept Guus, ' wat ingewikkeld. Begint het nu al?'
'Ja, ik ben ook ik.' Kevin wijst met een vinger naar zichzelf. Joyce staat schuin achter Kevin. Zij kijkt Guus aan. 'U is u.'
Guus legt een hand op haar hoofd.
'O wat netjes. U is u. Hebben jullie het gehoord?' 
De toeter klinkt. Rob steekt een vinger op.
'Wij horen de toeter.' 
Guus draait zich om. 
'Dan gaan we naar binnen.' 
De kinderen lopen naar binnen. In de klas schrijft Guus op het bord 'Ik ben Guus.' Hij draait zich om.
'Alle ikke mogen hun naam op het bord schrijven.' De kinderen lopen naar het bord. Om de beurt schrijven ze hun naam op. Rob, Lesley, Ron, Joyce, Kevin, Denis, Jessica, Arthur. Alle kinderen van de groep. Guus geeft ieder kind een hand. Hallo alle 'ikke' welkom bij mij 'ikke.'   
De rugzak staat op het buro van Guus.
'Wat zit er in de rugzak,' vraagt  Kevin.
Guus maakt het touwtje los. Een pakje haalt hij eruit.
'Dit zijn mijn boterhammen.'
Ron gaat staan.
'Zit er ook iets voor ons in?'
Met beide handen haalt Guus een boek uit de zak.
'Dit is een zwaar boek. Het boek van de boom. De boom van onze klas.'
Guus loopt naar het raam.
'Daar buiten staat de boom. Onze boom. De boom flustert verhalen. De wind heeft ze in dit boek geblazen.'
Joyce steekt de vinger op.
'Kunt u een verhaal voorlezen?'
'Ja hoor, Joyce. Hierbij het raam. Dichtbij de boom.'
Guus pakt het zware boek. Kevin helpt hem.
'Meester, ik ben sterk.'
'Goed zo, Kevin.'
Samen houden ze het boek vast. Op de voorkant is een boom geplakt. Met takken en blaadjes.
Guus wijst naar de boom buiten voor de klas.
'De verhalen gaan over Leen, Lief en Al. Zij wonen in die boom.'
'Maar, meester Guus, ik zie ze niet,' zegt Ron.
'Ron, je ziet ze misschien niet. Maar je hoort ze wel. Als het stil is. Heel stil.'
Guus bladert in het boek. Kevin houdt het stevig vast.


De vakantie is voorbij.
Vandaag begint de school.
De juf maakt de deur open.
Zij roept: ‘Jullie zijn er weer. Hoi!’
Leen roept: ‘U bent er ook weer. Hiep!’
‘Ja,’ lacht Al. ‘Hiep, Hoi.’
‘De school is leuk,’ zegt Lief. ‘Maar vrij is leuker.’
De juf kijkt ze aan.
‘Straks gaan jullie weer naar huis. Dan is er weer vrij.’
Na school gaan ze naar huis.
De klokken van de kerk luiden. Bim, bam.
‘Bim,’ zegt Leen.
‘Bam,’ zegt Al.
Samen duwen ze tegen Lief. En roepen: ‘Boem!’
Lief valt op de grond. ‘Dit vind ik niet leuk.’
Ze staat boos op. Al en Leen helpen haar. Al kijkt Lief vriendelijk aan.
'We willen je geen pijn doen,'
Lief duwt zacht tegen Al. Ze zegt: ‘Bim.’
Dan duwt ze zacht tegen Leen. ‘Bam,’ zegt ze. ‘Tot morgen.’
Lief rent naar huis
‘Hiep,’ zegt Al. ’Hoi,’ zegt Leen.
Lief blijft staan en draait zich om. Dan roept ze heel hard:
‘Boem.’
Al en Leen lachen. ‘Tot morgen.’   

Guus maakt het boek dicht. Kevin draagt het naar het buro. Guus zwaait naar de boom. 'Tot morgen.'